Een belastingbetaler uit de achttiende eeuw
Wonen in een oud huis leidt vrijwel vanzelf tot enig historisch onderzoek. De eerste aandacht zal vaak uitgaan naar de bouwhistorie maar at snel zullen ook de vroegere bewoners van zo’n huis worden opgezocht. In Gouda is dat erg eenvoudig door de overzichten van Matthijs; voor de meeste huizen kunnen daarmee de namen van de vroegere eigenaars worden opgezocht. Verder onderzoek is minder vanzelfsprekend en ook lastiger door het sterk uiteenlopend bronnenmateriaal. Wij zijn b.v. al vele jaren bezig met de reconstructie van de ruim zes eeuwen bouw- en bewoningsgeschiedenis van ons huis en kunnen inmiddels vele aspecten van het vroegere dagelijks leven in en om dat huis beschrijven. In dit artikel geven wij een indruk uit de 18e eeuw en wel uit het leven van een rijke belastingbetaler.
Belastingheffing nu en in vroeger tijd
Tegenwoordig wordt op allerlij wijze belasting geheven. Van rijkswege zowel indirect via de B.T.W. op producten en diensten als direct op inkomsten en vermogen. Bij overlijden moeten er successierechten worden betaald. Via de gemeente ontvangen wij aanslagen voor rioolaansluiting, afvalverwijdering, onroerende-zaakbelasting of hondenbelasting. Via het waterschap komen er verontreinigingsheffingen bij, alsmede bepaalde omslagen voor bebouwd en onbebouwd eigendom. Dit is uiteraard nog lang geen compleet belastingbeeld maar hopelijk bewaart iemand wel voorbeelden van dergelijke aanslagen voor later. Gecombineerd met de bijsluiters geven zij namelijk een aardig tijdsbeeld van de aanslaginventiviteit in de late 20e eeuw.
Ook in vroeger eeuwen werd belasting betaald: in het archief staan meters banden met de namen van betalers en de geïnde bedragen. In een aantal gevallen zijn ook de toelichtende grondslagen voor de heffingen bewaard gebleven. Soms waren er bezwaren of wanbetalers met bijbehorende argumentatie, uitspraken en vonnissen. Hierdoor gaat het archiefmateriaal meer leven maar in het algemeen blijft het saai cijfermateriaal dat slechts na veel bewerking interessante uitkomsten kan opleveren. Met betrekking tot de hofstedegelden hebben wij al eens een indruk gegeven van de interpretatiemogelijkheden van een lijstje met bijna 900 namen en bijbehorende getallen: het leverde een vrijwel complete verkavelingskaart op voor Gouda in de periode van 1300 tot 1400. In principe kunnen ook andere heffingen of belastingen op een dergelijke wijze worden bewerkt om zo een tijdsbeeld van de inkomens- en welvaartsverschillen in Gouda te verkrijgen.
In dit artikel wordt echter een andere benadering gevolgd, niet algemeen geldend maar hopelijk toch interessant als voorbeeld. Tijdens onze speurtochten naar inventarissen of boedelbeschrijvingen kwamen wij namelijk belastingbiljetten tegen waarmee op wat andere wijze een indruk van een rijke 18e-eeuwse belastingbetaler kan worden gegeven. Omdat inflatie heeft plaatsgevonden in de afgelopen 250 jaar zijn de 18e-eeuwse bedragen niet zonder meer vergelijkbaar met tegenwoordige guldens. Als indicatie kan met een factor 50 tot 100 worden vermenigvuldigd om enige aansluiting met tegenwoordige bedragen te krijgen.
Een 18e-eeuwse belastingbetaler
Rond het midden van de 18e eeuw woonde Govert Suys aan de Noordzijde van de Turfmarkt nabij de Lage Gouwe in een pand dat enkele jaren later van een nieuwe en nog steeds opvallende gevel zal worden voorzien. (Nog later werd het pand bekend als ‘het Admiraalshuis’). Het huis word in 1652 herbouwd en uitgebreid, er zijn geen afbeeldingen van die situatie bewaard gebleven maar het moet honderd jaar later nog steeds een goede indruk hebben gegeven. Burgemeester Suys kwam namelijk uit een bekende en allesbehalve berooide regentenfamilie, hij was een van de rijkste inwoners van Gouda toen hij in 1751 het pand kocht. Hij heeft er niet lang gewoond want hij stierf begin 1756.
De toen gemaakte boedelinventaris is bewaard gebleven: in de zijkamer stonden zes Engelse stoelen met gele matrassen en witte damasten kleedjes (waarde ca f 31), een neerslaande tafel (ad f 16) en een Nooteboome Engelse Lessenaar (ad f 33) met erop een beeldje van (J)erasmus (ad f 9). In de laden van dit bureau zaten diverse charters en papieren alsmede 20 pond specerijen met een waarde van bijna f 100, dus meer dan de waarde van alle meubelen in die zijkamer. Uitzonderlijk is dat naast de boedelbeschrijving ook deze charters en papieren bewaard zijn gebleven. Via een ingewikkelde erfenis en een langdurig verblijf in de Weeskamer zijn de stukken namelijk in het streekarchief beland en door ons geïnventariseerd. Er bleken ook alle door Suys betaalde belastingaanslagen bij te zitten. Een achttal zijn hier ter illustratie van de 18e eeuwse belastingpraktijk opgenomen.
Hofstedegeld
Wij beginnen met de reeds genoemde hofstedegeldheffing. In volle steden word gedurende de 13e en 14e eeuw bouwgrond uitgegeven tegen een jaarlijkse, eeuwigdurende rente. Dit zogenaamde ‘hofstedegeld’ gaat terug tot de vroegste uitgifte van percelen in de 13e en 14e eeuw. Het betreft lage bedragen, die per perceel en in Gouda overwegend op basis van perceelbreedte langs de straat werd vastgesteld. Strikt gesproken is hofstedegeld geen belasting maar een ‘bezwaar voor de primitieve bezitter van de grond’; het wordt dus bij een eigendomswisseling overgedragen en gold in de 18e eeuw nog als eeuwigdurend; in 1945 is de heffing echter afgeschaft. Het recht op die heffing is vele malen verhandeld maar het blijft vanaf het midden van de 16e eeuw in handen van drie partijen: 12/30e deel is eigendom van het Catharijne Gasthuis, 11/30e deel van de Heilige Geest en 7/30 blijft particulier eigendom tot 1804. De ‘inmaening’ van de bijna 900 heffingen wordt verzorgd door het Catharijne Gasthuis. De betaler krijgt een kwitantie en de ‘inmaender’ wordt met een stuiver per betaler beloond. In afbeelding 1 is de betaling voor 1754 vastgelegd: Suys betaalde dus met 6 stuivers en 12 penningen voor drie jaar hofstedegeld op zijn huis.
Verpondingen
Over verponding hoeft niet veel te worden gezegd: er is een grote overeenkomst met de huidige onroerende-zaakbelasting. De verpondingsaanslagen werden landelijk opgelegd op basis van de geschatte waarde van huizen, heerlijkheden, landerijen en allerlei andere ‘in de verponding gequoteerde ende cantribuerende goederen’. Het normale heffingspercentage was 1 procent (dus de honderdste penning); in tijden van oorlog werden extra heffingen opgelegd variërend van een half procent tot vele procenten. In afbeelding 2 is als voorbeeld de ‘extraordinoire honderdste en tweehonderdste verponding’ van 1756 opgenomen. Het bedrag van ruim 50 gulden wijst op een verpondingsvermogen van ruim 3000 gulden. (Suys’ totale vermogen, dus inclusief effecten, sieraden, meubilair en ander huisraad was ruim f 200.000). De aanslag betreft diverse huizen. Suys’ woonhuis aan de Turfmarkt heeft het verpondingsnummer 2748 en een bijdrage van 14 gulden 3 stuivers voor de honderdste penning. De verpondingswaarde werd dus toen op f 1400 geschat en dat is aan de lage kant. Het huis werd namelijk in 1751 gekocht voor f 5000 en in 1757 verkocht voor f 3600. Opgemerkt kan nog worden dat de verpondingsgegevens van groot belang zijn voor een bouwhistorisch onderzoek: de veranderingen in de verpondingsbedragen zijn vaak de enige aanwijzing dat in vroeger tijd een verbouwing van een huis plaatsvond. Bovenstaand verpondingsvoorbeeld geeft echter ook aan dat een nauwkeurige schatting van de toenmalige waarde van het huis niet zo eenvoudig is.
Klap- en lantaarngeld
Gouda wordt ook in de 18e eeuw omschreven als een onveilige stad. Voordat doorgetrokken wordt naar hedendaagse bevindingen moet worden opgemerkt dat die onveiligheid betrekking had op het vele water en de ruime mogelijkheden om er tijdens schemering of duisternis in te geraken. De oplossing werd dan ook niet gezocht in een verdere verhoging van het klapgeld (dus meer ‘blauw’ op straat) maar in het verbeteren van de straatverlichting. De heffing van het klap- en lantaarngeld werd meestal gecombineerd met de normale verpondingsheffing. Uit afbeelding 3 blijkt dat voor het woonhuis van Suys 3 gulden en 10 stuivers aan klap- en lantaarngeld werd betaald. In de loop van de 18e eeuw word het aantal lantaarns verdubbeld. In het ‘verlichte Gouda’ zijn dan ruim 500 lantaarns verspreid over de binnenstad met bijna 3000 huizen en 99 bruggen. De lantaarns moeten 1600 uur (dus 19%t, van het jaar) branden en verwerken dan jaarlijks circa 7 liter raap- of lijnolie. De kosten per lantaarn (dus onderhoud, verbruik olie en katoen, vullen en aansteken) bedragen bijna 10 gulden per jaar.
Schoonmaken van zijl en gracht
De privaten stonden bij de grachtenhuizen van de Turfmarkt aan de achterzijde van de kavels. Sinds de eerste ontginning loopt hier tussen Turfmarkt en Nieuwe Haven een smalle poldersloot, die vanaf de 14e eeuw als zijl of open riool wordt gebruikt en pas aan het eind van de 19e eeuw wordt overkluisd. In de 18e eeuw was ook de keuken naast deze zijl gebouwd, dus bijna 20 meter achter het woonhuis van Suys gelegen. (Nu is dat pand niet meer als keuken in gebruik maar het is nog wel aanwezig als 18eeeuws tuinhuis.) Die keukenfunctie betekende natuurlijk weer extra aanbod van afval. Aan het schoonmaken van de zijl moest dus veel aandacht worden gegeven. De waterschapsboeken geven aan dat de aansluiting van deze ‘groote zijl’ op de Gouwe zeer vernuftig was uitgevoerd. Door een gemetseld kanaal onder de Lage Gouwe en onder de brug over de Turfmarktgracht was een aansluiting gemaakt op het Amsterdamse Verlaat. Er kon daardoor gebruik worden gemaakt van de verhoogde waterstand voor de sluisdeuren tijdens het regelmatig ‘schuren’ van de grachten en er werd geloosd op de Kattensingel nabij de Kleiwegbrug. Van tijd tot tijd moest echter ook handmatig de troep worden verwijderd. De kosten van het schoonmaken en het onderhoud werden over de omliggende panden omgeslagen. Uit afbeelding 4a blijkt dat Suys in 1756 15 stuivers betaalde ‘voor diepen van de groote zijl’.
Uiteraard moest ook de Turfmarktgracht regelmatig worden schoongemaakt. In afbeelding 4b is Suys’ aanslag van 4 stuivers ‘voor die pen en afrapery van ’t groote waterschap’ opgenomen. Bij het vergelijken van de kosten voor gracht en zijl moet worden opgemerkt dat het onderhoud van de kademuren van de gracht voor rekening was van de eigenaar van het achterliggende pand en dus niet zoals bij de zijl, collectief werd uitgevoerd en omgeslagen. Onderhoud en herstel van de kademuren brengen echter aanzienlijke kosten mee: in en net na de Franse tijd overtroffen de kosten van achterstallig kadeonderhoud vaak de waarde van de huizen. Halverwege de 19e eeuw heeft de gemeente daarom het onderhoud van de eigenaars overgenomen, met een inmiddels weer nauwelijks waarneembaar verbeterd resultaat.
Brandemmer en spuitgeld
Brandgevaar is altijd een grote zorg in de compact gebouwde binnensteden. In vroeger tijden was de aanpak nog niet zo gecentraliseerd als nu. Sinds de 17e eeuw was een aantal brandspuiten verdeeld over de stad. Rond het midden van de 18e eeuw stonden er een viertal grote en een tiental draagbare spuiten in de verschillende kwartieren. Een belangrijke directe bijdrage moest ook komen van het per huis voorgeschreven aantal brandemmers. Voor die emmers en verdere hulp betaalde men 3 stuivers per emmer. Uit afbeelding 5 blijkt dat Suys voor zijn huis aan de Turfmarkt, zijn vorige woonhuis aan de Lage Gouwe en voor zijn stal aan de Nieuwe Zak 7 emmers moest onderhouden en voor twee jaar een bedrag van 2 gulden en 14 stuivers betaalde. Narekenen van die heffing geeft aan dat er waarschijnlijk 9 brandemmers waren. Aan de Turfmarkt waren dus 3 of 4 emmers aanwezig voor eerste blusaanpak.
Voor brandgevaarlijke bedrijven werden veel meer emmers voorgeschreven: voor de iets verder langs de Turfmarkt gelegen Rotteval (nu dansschool) waren 50 emmers verplicht en voor het Catharijne Gasthuis zelfs 100. Aangezien er in totaal maar 2000 emmers zijn voor bijna 3000 huizen, waaronder dus enkele grootgebruikers, blijkt dat lang niet ieder huis in Gouda met dergelijke brandemmers was uitgerust.
Heere- en redemptiegeld
Dit betreft een landelijk opgelegde statusbelasting, die later ook als personele belasting bekend zou worden. De hoogte wordt bepaald door het aantal inwonende domestieke dienstboden en bedienden. Suys had tijdens zijn leven twee vrouwelijke en een mannelijke dienstbode. Op grond van een uitzonderlijke bepaling in zijn testament bleven die ook na zijn overlijden in zijn huis wonen. Suys had namelijk gelegateerd:
geduurende 1 jaar en 6 zoeken de vrije inwooning en ’t onderhout van spijs en drank onder het genot van aan hen geaccordeerd huurloon aan syn dienstinaagden Jacoba Garnaay en Elisabeth de Ridder en aan yder van syn verdere domesticquen, die op Heer testateurs overlijden in syn dienst is en bij hem woonachtig, maar anders niet
Begin 1756 was Meijndert de Loos de derde dienstbode. Resultaat is een ‘Heere en Redemptiegeld Billiet’ als afgebeeld in afbeelding 6 dat is gebaseerd op drie domestieken (ad 8 gulden per ‘stuk’) en een door overlijden zeer afwezige heer (ad 3 gulden en 12 stuivers). De aanslag wordt dus niet verlaagd, de status kan blijkbaar ook door de domestieken worden opgehouden, wel wordt een tijdelijk inwonend zusje Sibella de Ridder niet aangeslagen. Deze domestieken blijven tot begin 1757 in het nog volledig ingerichte huis wonen en zullen waarschijnlijk ook voor de drie honden en de kat van Suys hebben gezorgd. Zijn kippen hebben het echter niet gehaald: ‘vijff hoenders en een Haan, geloopen hebbende agter het huys van den Heer Burgemeester Suys, en die door haar ouderdom niet meer leyden’ brachten bij verkoop eind 1756 namelijk 2 gulden. en 8 stuivers op.
Een ander gevolg van Suys’ originele manier om goede thuiszorg af te dwingen is het ‘huishoudboekje’ dat deze domestieken moesten bijhouden om achteraf van de toeziende notaris hun kosten vergoed te krijgen. Dit onaanzienlijk boekje leverde ons de mogelijkheid om na een intensieve bewerking een compleet 18e eeuws inkoop- en voedingspatroon te reconstrueren en de voedingstoestand te vergelijken met huidig verbruik.
Karossengeld
Dit is een impost op het bezit ’tot eigen vermaak of gerief’ van karossen, kalessen, open of overdekte wagens, chaisen, karren of sleden, rijpaarden, speeljachten of vaartuigen. Deze belasting werd vanwege de Staten van Holland opgelegd. Het lijkt dus op een voorloper van de motorrijtuigenbelasting en er mag in twee termijnen van vier maanden worden betaald. Bij tussentijdse verhuizing of veranderende omstandigheden wordt verwezen naar de ‘Rigoureuze Letteren Executoriaal hij Haar Ed.Groot Mog. tot invordering van de Gemeene Middelen geëmaneert’. De aanslag is in afbeelding 7 opgenomen en betreft de situatie in 1755. De Heer Burgemeester Suys wordt ‘om een Koets met twee paarde te Rijden’ aangeslagen voor 55 gulden.
Uit de boedelbeschrijving weten wij meer over dit vermaak en gerief. Naast het vervaardigen van vuurwerk en het resideren op zijn hofstede/buitenplaats Langesteyn was dit rondrijden zijn grote hobby. In zijn stal en koetshuis aan de Nieuwe Zak (dit pand is nu afgebroken maar het lag in het verlengde van Tuinstraat OZ richting muziektent) stonden namelijk:
2 swarte merrie paarden (met stel Keemelshaar cierage);
1 halve Swemmercoets rnet rood trypt gevoert en met witte Pattementen geborduurt;
1 overdekte Waage met glaasen, met 3 groene kussens;
1 open speelwaagen met een kusse;
1 open Chais met 4 en 2 wielen met rood Trypt, kussen en matras, en met lange en korte boom;
1 Arreslede met syn kusse, Beerehuid (wit en in 1714 door een jonge en door een erfenis iets vermogende Suys voor f 30 aangeschaft), tuygh en vender toebehooren;
1 cleyn open kinderwagentje;
1 stal slee rnet leeren.
Zijn wagenpark dekte dus vrijwel de gehele beschrijving van het ‘karossengeld’. Uit andere bronnen weten wij dat zijn verzameling naar Goudse begrippen uitzonderlijk uitgebreid was.
Koffie en Thee impost
In de 18e eeuw werd op luxe dranken een extra ‘impost’ geheven. Het betreft koffie, thee, chocolade, bronwater en dranken op melk- of weibasis. De heffing is op een wat curieuze basis: het betreft zowel de particuliere huizen, tuinen, kamers waar op basis van status wordt aangenomen dat die dranken er aangeboden worden, alsmede de koffiehuizen waar tegen betaling wordt geschonken. Voor de particuliere huizen wordt een jaarlijkse aanslag opgelegd afhankelijk van functie, inkomen of aantal domestieken, die kan oplopen tot 20 gulden. Er worden voor de ‘gaarder’ een groot aantal bijzondere omstandigheden aangegeven waarmee hij rekening moet houden: speciale functies, inwonend, uithuizig, ongetrouwd, geen ouders hebbend, schoolgaand, etc., maar in slechts enkele gevallen leidden dergelijke omstandigheden ook tot een reductie van de impost.
Voor Suys is de aanhef van zijn ‘Koffy en Thee Billiet’ in afbeelding 8 opgenomen: met zijn drie domestieken werd hij via ‘Uiterlyke train en presumtive consurntie’ getaxeerd en moest hij jaarlijks f 12 betalen. (Het biljet omvat 18 artikelen, die een foliovel dubbelzijdig vullen; het blijkt dat de koffiehuizen in Gouda f 60 per jaar betalen).
Uit de bewerking van het reeds genoemde huishoudboekje weten wij ook dat er in het jaar na het overlijden van Suys door de drie nog in het huis wonende domestieken geen chocolade werd gedronken, wel werd in een jaar 29 maal koffie of thee aangeschaft en per persoon ca 3 pond koffie (ad f 4,50 per kg) en 2,5 pond thee (ad f 2,00 per kg) gedronken. De koffie en theebelasting betekende dus toen een toeslag van ruim 50%. Het zal duidelijk zijn dat de prijs van koffie en thee in de afgelopen eeuwen nauwelijks is veranderd: de consumptie van koffie is inmiddels zesmaal zo hoog maar van thee vrijwel gelijk gebleven.
Ter afronding
Voor velen zal een belastingarchief geen voor de hand liggend hulpmiddel zijn voor historisch onderzoek van de woonomgeving. Wij hebben daarom geprobeerd om de belastingarchieven met een door belastingaanslagen ruim geïllustreerd artikel te introduceren en een indruk te geven van de vele mogelijkheden. Door per aanslag aan te vullen met voornamelijk uit notarisarchieven afkomstige boedelgegevens konden wij al snel een levendig beeld schetsen van het huishouden van een rijke 18e-eeuwse belastingbetaler.
Wij hopen dat het gebruik van belastinggegevens aanslaat, er is namelijk nog veel mee te doen. In de meeste gevallen betekent dit echter een systematische of cijfermatige analyse. Wij hebben daar geen bezwaar tegen maar hebben wel gemerkt dat niet ieder historisch onderzoeker die opvatting deelt.
Over Govert Suys is al veel meer bekend: hij komt meermalen voor in J.J.de Jong’s ‘Met goed fatsoen’ met zijn beschrijving van de Goudse elite in de 18e eeuw. In 1993 heeft C.J.W. van Meurs in de Tidinge verhaald over de ingewikkelde erfenis van Suys en zijn ook na overlijden voortdurende huwelijksproblemen. Zelf hebben wij zijn gehele huishouden, inrichting en financiële situatie tot in detail uitgewerkt: wij hebben uiteraard het voordeel dat zijn huis ons zeer bekend is en dat helpt bij de interpretatie en het ‘virtueel’ inrichten van de kamers. Wij konden ook Meurs’ verwantschap met Suys aantonen en de ingewikkelde nalatenschap verklaren. De meest verrassende vondst van ons archiefonderzoek hebben wij reeds aangehaald: het huishoudboekje van de domestieken dat ons de mogelijkheid bood om een compleet jaarverbruik van voeding en drank voor het midden van de 18e eeuw te reconstrueren. Wij hopen nog eens in de gelegenheid te zijn om ook die unieke en fascinerende uitkomsten te publiceren.
Bronnen
Als bronnen zijn gebruikt het Oud Archief, het Notarisarchief en het Weeskamerarchief, allen aanwezig in het Streekarchief Hollands Midden. De illustraties zijn afkomstig uit het Weeskamerarchief. Bij dit artikel is afgezien van voet- of eindnoten: geïnteresseerden kunnen contact met ons opnemen om ervaringen uit te wisselen of om verdere aanwijzingen te krijgen.
Dit artikel door J.M. Kooijman en H.C. Kooijman – Tibbles is met toestemming van de redactie van de Tidinge opgenomen en verscheen eerder in Tidinge van Die Goude 1999 jaargang 17 nummer 4 (ook beschikbaar als PDF).