Book
Naam
nl
Wandelingen door oud Gouda
en
Roamings through old Gouda
Omschrijving
nl
Tekeningen van Leo K. Zeldenrust, met inleiding van G.V. Helbers, directeur der Stedelijke Musea te Gouda.
nl
INLEIDING
Gouda, zoals die Stede van der Goude of Ter Gouw met een statig verlatijnste naam genoemd wordt, de vijfde en na 1578 de zesde stad van Holland, is in de twaalfde eeuw gegroeid uit twee nederzettingen op de delta van de veenstroom de Gouwe, waar deze in de rivier de Hollandse IJssel uitmondde. Het Zuid-Westelijke deel der stad was oorspronkelijk een agrarisch middelpunt rondom de heerlijke Hof of hofstede van het geslacht van der Goude.
Even ten Noorden der tegenwoordige Tiendewegsbrug lag het kerkelijk centrum van de nederzetting „Ouwe Gouwe“, dat in de 12de eeuw verplaatst werd (vermoedelijk door het graven van de Haven tussen een tak van de Gouwe en de IJssel) naar het Noord-Oostelijk „deel“ der „stad“, die in 1272 van Floris V, graaf van Holland, haar stadsrechten kreeg. Eerst een zeventig jaar later werden de „oude” en de „nieuwe” stad door één wal en singelgracht omsloten.
Eeuwenlang behield Gouda haar oorspronkelijke grootte en haar merkwaardige vorm van een buidel, die aan de IJsselzijde is toegesnoerd.
De bevolkingsaanwas in de 17de en 18de eeuw vond woon- en werkruimte op de vele vml. kloosterterreinen en agrarische erven der middeleeuwse stad. Eerst in het midden van de vorige eeuw begon Gouda zich buiten zijn oude vestinggordel uit te breiden, waarbij de tuinen met hun theekoepels aan de buitensingels verdwenen.
Rampen van belegeringen gingen Gouda, zij het dan ook enige malen op het nippertje, voorbij. Wel richtten stadsbranden in 1362 en 1438 enorme verwoestingen aan, waarbij vrijwel alles met de grond werd gelijkgemaakt.
Zelfs de trouw en daadwerkelijke hulp der Goudse schutters aan de door ieder tenslotte verlaten wettige gravin van Holland, Jacoba van Beyeren in de jaren 1425-'28 heeft geen ramp tot gevolg gehad. Integendeel een kostelijk goed is Gouda daardoor rijker geworden en wel de in dubbel opzicht vorstelijke miskelk door gravin Jacoba uit dankbaarheid geschonken voor het schutters-altaar, gewijd aan St. Joris in de St. Janskerk, welk onvervangbaar kunstwerk thans het topstuk der verzameling van het museum „het Catharina Gasthuis" uitmaakt.
Gouda was door zijn Haven, de verbinding van de rivier de IJssel met de Gouwe een belangrijk scheepvaartknooppunt. Voor de schippers van de grote of buitenvaart stond de St. Olofskapel buiten de Rotterdamse poort, voor die van de binnenvaart de Nood-Godskapel, die ter plaatse van het tegenwoordige postkantoor met zijn koor tot in de Haven stond, ter beschikking. De scheepvaart deed de scheepstuigerij aan Veerstal en Haven en de handel in scheepsvictualiën bloeien.
Reeds in de 14de eeuw waren de Goudse lakenen vermaard, waarvoor het stedelijk contrôlekantoor, de Laken- of Looyhal, toen aan de Zuidzijde der Markt stond.
De bierbrouwerij was echter wel de belangrijkste tak van nijverheid, die bevorderd werd door het toen zeer heldere grachtwater en de billijke prijs van de brandstof, geleverd uit de enorme turfvelden (veenderijen) nabij de stad.
De schepen brachten het bier naar Vlaanderen en keerden met koren terug, waarin tevens een levendige handel op de Oostzee werd gedreven.
Aan deze veenderijen en de kleiwinning uit de IJssel is mede het ontstaan te danken van de vele pottenbakkerijen en steenbakkerij (buiten de Rotterdamse poort) in de 16de en 17de eeuw. Door de aanwezigheid van de pottenbakkerijen, waarbij in de 17de eeuw enige plateelbakkerijen moeten worden genoemd, kon hier ook gemakkelijker in die zelfde tijd en in de 18de eeuw de tabakspijpmakerij (toen huisindustrie) tot bloei komen, daar immers de pijpmakers, een enkele uitzondering daargelaten, zelf niet bakten.
Het heldere water bevorderde de vestiging van blekerijen aan de Katten- en Turfsingel, terwijl op de gronden van het gerooide Goudse bos (de Korte Akkeren) de boomkwekerij een goede bodem vond.
Reeds in de 16de eeuw was de touw- en garenfabricage annex hennephandel, waarvoor de Krimpenerwaard toen grondstof leverde, en de binnenzijden van de stadswallen als spinbanen werden gebruikt, zeer belangrijk.
De wandtapijtmakerijen door uitgeweken Vlamingen in het laatste kwart der 16de eeuw hier gesticht mogen als belangrijke kunstindustrie niet vergeten worden. In de Trouwzaal van het stadhuis prijkt nog het wandtapijt door de Goudse tapitsier David Ruffelaer in 1642 vervaardigd.
Ook als marktcentrum voor de streek speelde Gouda een rol. Men denke aan de „Goudse“ kaas en het stedelijk contrôlestation de rijk versierde Waag aan de Markt, in 1668 als dominerend vrijstaand gebouw herbouwd naar de tekeningen van de vermaarde architect Pieter Post. Het stadsbestuur heeft door kaaspresenten aan hooggeplaatsten medegewerkt, dat dit zuivelproduct een wereldnaam gekregen heeft.
Ook de week- en jaarmarkten brachten veel baten binnen. De eerste brengen ook thans nog op Donderdag en Zaterdag groot vertier rondom het vorstelijk laat-gothisch stadhuis.
Dit stadhuis, zetel van stedelijk bestuur en administratie verrees in 1450/'51 op de Markt, waarbij het stadhuis in de bocht van de Gouwe, nabij Keizerstraat, dus in de „oude" stad, verlaten werd. De vleeshal daarvoor in de Keizerstraat werd „onder der stedehuis" ondergebracht. Deze in 1517 verhoogde en verfraaide door zuilen geschraagde ruimte werd na de restauratie in 1952 de Burgerhal.
Rondom het midden van de 19de eeuw werden de zeven poorten en een twintigtal waltorens geslecht. Zelfs het Steen, reeds in de 14de eeuw stadsgevangenis, de Tiendewegspoort, werd met de grond gelijkgemaakt.
Maar de spiegelende grachtengordel werd behouden, terwijl de geslechte wal langs Fluwelen- en Kattensingel in een plantsoen werd herschapen.
In de „oude" stad aan de Raam stond het Hof met St. Jacobskapel van de heren van der Goude, een geslacht, dat in 1305 uitstierf, waardoor de heerlijkheid Gouda „terugviel" aan de graaf van Holland, die zich hiervan ten koste van het kapittel van Oud-Munster (Utrecht) had meester gemaakt. Drie jaar later schonk deze de heerlijkheid aan Jan van Beaumont. Na de dood van diens schoonzoon Guy, graaf van Blois viel in 1397 de stad voorgoed aan de grafelijkheid terug, waardoor het direct contact van het stadsbestuur met Holland verkregen werd.
De Franse heren van Gouda hadden hun zetel op het slot, strategisch gelegen op de Oosthoek van IJssel en Haven, een slot, dat ongetwijfeld gegroeid is uit een verdedigingstoren op dit kwetsbare punt der stad.
Het oude hof van de Hollandse heren van Gouda werd door hen niet bewoond.
Na de overgang in 1572 van Gouda naar de Prins van Oranje, werd dit thans voor de stad zelf zo gevaarlijke fort gesloopt, behalve een zware archieftoren van Holland, die in 1808 verdween. Op de fundamenten van een slottoren staat thans de zo fraai gelegen 18de-eeuwse windmolen ,'t Slot“.
Het machtigste monument van Gouda is de St. Janskerk. Reeds in de 14de eeuw stond hier een kleine kerk, die na de stadsbranden steeds meer in lengte en breedte is vergroot. De verhoudingen van de in vergelijking kleine toren en de dakmoet daarin achter het orgel geven de oorspronkelijke hoogte aan. Reeds voor de grote kerkbrand door blikseminslag in 1552 prijkte de kerk met kostelijke sieraden en gebrandschilderde glazen. Het waren de Goudse gebroeders Dirck en Wouter Pietersz. Crabeth, die na de brand de kern van de prachtige serie Renaissance glasramen vervaardigden, die heden een kostbaar bezit voor Europa uitmaken.
Van het twintigtal kapellen van kloosters of gasthuizen zijn enige bewaard gebleven, die het stadsbeeld aantrekkelijk verlevendigen. Het zijn: de O.L.V. toren, de Barbaratoren, de St. Joostkapel of Luth. kerk, de Agnietenkapel, de Jerusalemskapel en de Gasthuiskapel, waarin thans oud-archief en Sted. Librye zijn ondergebracht.
Gouda heeft vele moeilijkheden op economisch terrein mede gemaakt: het verlopen van de bierbrouwerij, lakennering, pijpenmakerij en garenspinnerij, het dichtslibben van de IJssel, de opkomst van Rotterdam, de klappen van Spaanse en Franse tijd, gevolgd door een verarming in de eerste helft van de 19de eeuw, waardoor de bevolking van 20.000 tot bijna de helft terug liep. Steeds echter is de stad er weder bovenop gekomen.
De opbrengst van de watertolgelden, sedert 1577 van de uit strategisch oogpunt gemaakte Mallegatsluis, die de rivier met Leiden, Haarlem en Amsterdam verbond, was de kurk, waarop de stedelijke financiën drijvende bleven.
Vele 18de-eeuwse huizen, (Kamer v. Koophandel, omstr. 1720) en enige 17de-eeuwse (de Moriaan) die men vooral aan de voorname Haven, Gouwe en Turfmarkt kan vinden, getuigen van de welvaart van de bewoners in die tijden. De schilderachtige hofjes spreken van de weldadigheidszin in 17de en 18de eeuw. De instellingen: Het Catharina Gasthuis, Weeshuis, Willem Vroesenhuis, Metselaarsgildehuis (omstr. 1530) tonen de bouwkunst van onze vaderen.
Wanneer het carillon van de St. Janstoren (door Petrus Hemony in 1676 gemaakt) zijn vrolijke of plechtige klanken over het marktgewoel rondom het stadhuis, over de stille grachten, straatjes en hofjes uitstrooit, is het een vreugde door de oude stad te dwalen en te genieten van het oude schoon van huizen en huisjes, een eigen schoonheid, die alleen in onze oude Nederlandse steden te vinden is.
G. C. HELBERS
Gouda, zoals die Stede van der Goude of Ter Gouw met een statig verlatijnste naam genoemd wordt, de vijfde en na 1578 de zesde stad van Holland, is in de twaalfde eeuw gegroeid uit twee nederzettingen op de delta van de veenstroom de Gouwe, waar deze in de rivier de Hollandse IJssel uitmondde. Het Zuid-Westelijke deel der stad was oorspronkelijk een agrarisch middelpunt rondom de heerlijke Hof of hofstede van het geslacht van der Goude.
Even ten Noorden der tegenwoordige Tiendewegsbrug lag het kerkelijk centrum van de nederzetting „Ouwe Gouwe“, dat in de 12de eeuw verplaatst werd (vermoedelijk door het graven van de Haven tussen een tak van de Gouwe en de IJssel) naar het Noord-Oostelijk „deel“ der „stad“, die in 1272 van Floris V, graaf van Holland, haar stadsrechten kreeg. Eerst een zeventig jaar later werden de „oude” en de „nieuwe” stad door één wal en singelgracht omsloten.
Eeuwenlang behield Gouda haar oorspronkelijke grootte en haar merkwaardige vorm van een buidel, die aan de IJsselzijde is toegesnoerd.
De bevolkingsaanwas in de 17de en 18de eeuw vond woon- en werkruimte op de vele vml. kloosterterreinen en agrarische erven der middeleeuwse stad. Eerst in het midden van de vorige eeuw begon Gouda zich buiten zijn oude vestinggordel uit te breiden, waarbij de tuinen met hun theekoepels aan de buitensingels verdwenen.
Rampen van belegeringen gingen Gouda, zij het dan ook enige malen op het nippertje, voorbij. Wel richtten stadsbranden in 1362 en 1438 enorme verwoestingen aan, waarbij vrijwel alles met de grond werd gelijkgemaakt.
Zelfs de trouw en daadwerkelijke hulp der Goudse schutters aan de door ieder tenslotte verlaten wettige gravin van Holland, Jacoba van Beyeren in de jaren 1425-'28 heeft geen ramp tot gevolg gehad. Integendeel een kostelijk goed is Gouda daardoor rijker geworden en wel de in dubbel opzicht vorstelijke miskelk door gravin Jacoba uit dankbaarheid geschonken voor het schutters-altaar, gewijd aan St. Joris in de St. Janskerk, welk onvervangbaar kunstwerk thans het topstuk der verzameling van het museum „het Catharina Gasthuis" uitmaakt.
Gouda was door zijn Haven, de verbinding van de rivier de IJssel met de Gouwe een belangrijk scheepvaartknooppunt. Voor de schippers van de grote of buitenvaart stond de St. Olofskapel buiten de Rotterdamse poort, voor die van de binnenvaart de Nood-Godskapel, die ter plaatse van het tegenwoordige postkantoor met zijn koor tot in de Haven stond, ter beschikking. De scheepvaart deed de scheepstuigerij aan Veerstal en Haven en de handel in scheepsvictualiën bloeien.
Reeds in de 14de eeuw waren de Goudse lakenen vermaard, waarvoor het stedelijk contrôlekantoor, de Laken- of Looyhal, toen aan de Zuidzijde der Markt stond.
De bierbrouwerij was echter wel de belangrijkste tak van nijverheid, die bevorderd werd door het toen zeer heldere grachtwater en de billijke prijs van de brandstof, geleverd uit de enorme turfvelden (veenderijen) nabij de stad.
De schepen brachten het bier naar Vlaanderen en keerden met koren terug, waarin tevens een levendige handel op de Oostzee werd gedreven.
Aan deze veenderijen en de kleiwinning uit de IJssel is mede het ontstaan te danken van de vele pottenbakkerijen en steenbakkerij (buiten de Rotterdamse poort) in de 16de en 17de eeuw. Door de aanwezigheid van de pottenbakkerijen, waarbij in de 17de eeuw enige plateelbakkerijen moeten worden genoemd, kon hier ook gemakkelijker in die zelfde tijd en in de 18de eeuw de tabakspijpmakerij (toen huisindustrie) tot bloei komen, daar immers de pijpmakers, een enkele uitzondering daargelaten, zelf niet bakten.
Het heldere water bevorderde de vestiging van blekerijen aan de Katten- en Turfsingel, terwijl op de gronden van het gerooide Goudse bos (de Korte Akkeren) de boomkwekerij een goede bodem vond.
Reeds in de 16de eeuw was de touw- en garenfabricage annex hennephandel, waarvoor de Krimpenerwaard toen grondstof leverde, en de binnenzijden van de stadswallen als spinbanen werden gebruikt, zeer belangrijk.
De wandtapijtmakerijen door uitgeweken Vlamingen in het laatste kwart der 16de eeuw hier gesticht mogen als belangrijke kunstindustrie niet vergeten worden. In de Trouwzaal van het stadhuis prijkt nog het wandtapijt door de Goudse tapitsier David Ruffelaer in 1642 vervaardigd.
Ook als marktcentrum voor de streek speelde Gouda een rol. Men denke aan de „Goudse“ kaas en het stedelijk contrôlestation de rijk versierde Waag aan de Markt, in 1668 als dominerend vrijstaand gebouw herbouwd naar de tekeningen van de vermaarde architect Pieter Post. Het stadsbestuur heeft door kaaspresenten aan hooggeplaatsten medegewerkt, dat dit zuivelproduct een wereldnaam gekregen heeft.
Ook de week- en jaarmarkten brachten veel baten binnen. De eerste brengen ook thans nog op Donderdag en Zaterdag groot vertier rondom het vorstelijk laat-gothisch stadhuis.
Dit stadhuis, zetel van stedelijk bestuur en administratie verrees in 1450/'51 op de Markt, waarbij het stadhuis in de bocht van de Gouwe, nabij Keizerstraat, dus in de „oude" stad, verlaten werd. De vleeshal daarvoor in de Keizerstraat werd „onder der stedehuis" ondergebracht. Deze in 1517 verhoogde en verfraaide door zuilen geschraagde ruimte werd na de restauratie in 1952 de Burgerhal.
Rondom het midden van de 19de eeuw werden de zeven poorten en een twintigtal waltorens geslecht. Zelfs het Steen, reeds in de 14de eeuw stadsgevangenis, de Tiendewegspoort, werd met de grond gelijkgemaakt.
Maar de spiegelende grachtengordel werd behouden, terwijl de geslechte wal langs Fluwelen- en Kattensingel in een plantsoen werd herschapen.
In de „oude" stad aan de Raam stond het Hof met St. Jacobskapel van de heren van der Goude, een geslacht, dat in 1305 uitstierf, waardoor de heerlijkheid Gouda „terugviel" aan de graaf van Holland, die zich hiervan ten koste van het kapittel van Oud-Munster (Utrecht) had meester gemaakt. Drie jaar later schonk deze de heerlijkheid aan Jan van Beaumont. Na de dood van diens schoonzoon Guy, graaf van Blois viel in 1397 de stad voorgoed aan de grafelijkheid terug, waardoor het direct contact van het stadsbestuur met Holland verkregen werd.
De Franse heren van Gouda hadden hun zetel op het slot, strategisch gelegen op de Oosthoek van IJssel en Haven, een slot, dat ongetwijfeld gegroeid is uit een verdedigingstoren op dit kwetsbare punt der stad.
Het oude hof van de Hollandse heren van Gouda werd door hen niet bewoond.
Na de overgang in 1572 van Gouda naar de Prins van Oranje, werd dit thans voor de stad zelf zo gevaarlijke fort gesloopt, behalve een zware archieftoren van Holland, die in 1808 verdween. Op de fundamenten van een slottoren staat thans de zo fraai gelegen 18de-eeuwse windmolen ,'t Slot“.
Het machtigste monument van Gouda is de St. Janskerk. Reeds in de 14de eeuw stond hier een kleine kerk, die na de stadsbranden steeds meer in lengte en breedte is vergroot. De verhoudingen van de in vergelijking kleine toren en de dakmoet daarin achter het orgel geven de oorspronkelijke hoogte aan. Reeds voor de grote kerkbrand door blikseminslag in 1552 prijkte de kerk met kostelijke sieraden en gebrandschilderde glazen. Het waren de Goudse gebroeders Dirck en Wouter Pietersz. Crabeth, die na de brand de kern van de prachtige serie Renaissance glasramen vervaardigden, die heden een kostbaar bezit voor Europa uitmaken.
Van het twintigtal kapellen van kloosters of gasthuizen zijn enige bewaard gebleven, die het stadsbeeld aantrekkelijk verlevendigen. Het zijn: de O.L.V. toren, de Barbaratoren, de St. Joostkapel of Luth. kerk, de Agnietenkapel, de Jerusalemskapel en de Gasthuiskapel, waarin thans oud-archief en Sted. Librye zijn ondergebracht.
Gouda heeft vele moeilijkheden op economisch terrein mede gemaakt: het verlopen van de bierbrouwerij, lakennering, pijpenmakerij en garenspinnerij, het dichtslibben van de IJssel, de opkomst van Rotterdam, de klappen van Spaanse en Franse tijd, gevolgd door een verarming in de eerste helft van de 19de eeuw, waardoor de bevolking van 20.000 tot bijna de helft terug liep. Steeds echter is de stad er weder bovenop gekomen.
De opbrengst van de watertolgelden, sedert 1577 van de uit strategisch oogpunt gemaakte Mallegatsluis, die de rivier met Leiden, Haarlem en Amsterdam verbond, was de kurk, waarop de stedelijke financiën drijvende bleven.
Vele 18de-eeuwse huizen, (Kamer v. Koophandel, omstr. 1720) en enige 17de-eeuwse (de Moriaan) die men vooral aan de voorname Haven, Gouwe en Turfmarkt kan vinden, getuigen van de welvaart van de bewoners in die tijden. De schilderachtige hofjes spreken van de weldadigheidszin in 17de en 18de eeuw. De instellingen: Het Catharina Gasthuis, Weeshuis, Willem Vroesenhuis, Metselaarsgildehuis (omstr. 1530) tonen de bouwkunst van onze vaderen.
Wanneer het carillon van de St. Janstoren (door Petrus Hemony in 1676 gemaakt) zijn vrolijke of plechtige klanken over het marktgewoel rondom het stadhuis, over de stille grachten, straatjes en hofjes uitstrooit, is het een vreugde door de oude stad te dwalen en te genieten van het oude schoon van huizen en huisjes, een eigen schoonheid, die alleen in onze oude Nederlandse steden te vinden is.
G. C. HELBERS
en
Drawings by Leo K. Zeldenrust, with introduction by G.V. Helbers, director of the Municipal Museums in Gouda.
en
INTRODUCTION
In the twelfth century Gouda, as that „Town of The Goude" or „Ter Gouw" is called with a stately latinized name, the fifth and after 1578 the sixth town of Holland, originated from two settlements on the delta of the moor-river „De Gouwe", where it debouched into the river „De Hollandse IJssel" (The Dutch IJssel).
The southwest part of the town was originally an agrarian centre round the manorial Court or farmstead of the noble family "Van de Goude".
A little north of the present-day Tiendewegsbrug (Tenth-road-bridge) was the parochial centre of the settlement „Ouwe Gouwe (Old Gouwe), which, in the 12th century, was removed (probably as a result of the Haven (Harbour) being dug between a branch of the Gouwe and the IJssel) to the north-east „part" of the „town”, which was granted its municipal-rights by Floris V, Count of Holland, in 1272. Only about 70 years later the „,old" and the „new" town were enclosed by one rampart and town- moat.
For centuries Gouda kept its original size and its original shape of a bag contracted on the side of the IJssel. In the 17th and 18th centuries the increase of population found living-, and working-room in the many former cloister-yards and agrarian grounds of the medieval town. Not before the middle of the last century did Gouda begin to extend outside its old ring of bulwarks, during which extension the gardens with their summer-houses outside the ramparts disappeared.
Gouda escaped disasters from sieges, although it some times had a narrow escape. It is true, town-fires caused enormous devastations in 1362 and 1438, during which nearly everything was made level with the ground.
Even the loyalty and the actual assistance of the Gouda „,citizensoldiers" to their lawful Countess of Holland, Jacoba of Bavaria, in the years 1425-'28, deserted at last by everybody, did not result in disaster. On the contrary, thus Gouda was enriched with a precious object, viz. a chalice, princely in a double respect, presented by the Countess Jacoba out of gratitude to the altar of the Archers, consecrated to St. George, in St. John's Cathedral, which irreplaceable piece of art now forms the principal object of the collection in the museum of the „,Catharina Gasthuis" (St. Catharine Charity-House).
Gouda was an important centre of navigation because of its Harbour, the communication between the river IJssel and the Gouwe. At the disposal of the navigators of the coastal-, and ocean-routes there was the St. Olaf-Chapel outside The Rotterdam Gate; those who sailled the inland waters held their mass in the Nood-Gods Chapel standing at the place of the present-day postoffice, its choir being partly over the Harbour. This navigation led to a flourishing rope-walk-business and trade in ship's provisions at Veerstal and Harbour.
As early as the 14th century the Gouda cloth was famous, for which the municipal control-office, the Cloth- or Looy-hall, had been built on the south-side of the Market.
Beer-brewing, however, was the most important branch of industry, promoted by the then very clear canal-water and the reasonable price of the fuel, supplied by the extensive peat-brick fields (peateries) near the town.
The ships conveyed the beer to Flanders and returned with grain, in which commodity a lively trade was also being carried on the Baltic Sea.
Many potteries and brick-kilns also owe their origin to the cutting of peat-bricks and digging of clay from the IJssel (outside the Rotterdam Gate) in the 16th and 17th centuries.
Because of the existance of these potteries, among which some works of glazed earthenware must be mentioned in the 17th century, also the clay-pipe-industry (then home-industry) in this town could more easily come to great prosperity in that same century and in the 18th, because the clay-pipe-makers themselves, with the exception of a few, did not actually bake them.
The clear water promoted the establishment of bleach-works on the Katten-, and Turfsingel, while orchards found a fertile soil on the fields, where the Gouda wood had been cut down (de Korte Akkeren = Short Fields).
As early as the 16th century the making of ropes and yamns, together with the hemp-trade was very important, for which the Krimpener waard supplied the raw material, and the town-sides of the ramparts were used as rope-walks.
The wall-tapestry-industry founded here by Flemish refugees in the latter quarter of the 16th century not be forgotten as an outstanding industry of art. The gobelin-tapestry made by the Gouda tapestry-maker David Ruffelaar in 1642 can still be admired in all its beauty in the Wedding-room of the Townhall. As a market-centre for the whole district Gouda also occupied a prominent position. One has to think only of the „,Gouda" cheese and the municipal control-station, the richly adorned „Weighinghouse" in the Market, rebuilt in 1668 as a dominating, self-contained building after the drawings of the famous architect Peter Post.
By their gifts of cheese to prominent persons the town-council has co-operated in acquiring a world-reputation for this dairy-product.
The weekly-, and annual markets also brought in much money. Even nowadays the former bring many people together round the princely, late Gothic townhall ons Thursdays and Saturdays.
This townhall, seat of municipal government and administration,arose in 1450/51 in the Market, the townhall in the turn of the Gouwe near Keizerstreet, so in the „old" town being no longer used as such. The meathall, before that time in Keizerstreet, was now located „under the toune-hall“. This room, made higher and finer and supported by colums in 1517 became the Burgerhal =Burgher-hall after the reconstruction in 1952.
Round about the middle of the 19th century the seven town-gates and about twenty rampart-towers were demolished. Even the „Steen“, the townprison as early as the 14th century, and The Tiendewegspoort (Tenth-Road-Gateway) were made level to the ground.
But the belt of mirroring moats was retained, the levelled bulwarks along Fluwelen-, and Kattensingel being transformed into a park.
In the „old" town on the „Raam" there stood the Court with St. Jacob Chapel of the Lords „Of The Goude", a noble family who died out in 1305, by which the manor of Gouda „returned" to the Count of Holland, who had conquered this at the expense of the „,Chapter of Oud Munster = Old Minister. (Utrecht). Three years later he conferred this manor to John of Beaumont. After the death of the latter's son-in-law, Guy, Earl of Blois, in 1397, the town was joined for good and all to the County, by which the direct contact of the town-council was established with the County of Holland.
The French Lords of Gouda had their seat at the Castle, strategic ally situated at the east-corner of IJssel and Haven, a castle which no doubt found its origin in a keep at this vulnerable point of the town.
The Dutch Lords of Gouda did not live at the old court. After Gouda had taken the side of the Prince of Orange in 1572, this fortress, now so dangerous for the town itself, was dismantled, except a massive tower, where the archives of Holland were kept, which disappeared in 1808. The so beautifully situated 18th century windmill „De Slot" = (The Castle) was built on the foundations of a castle-tower.
The most magnificent monument of Gouda is St. John's Cathedral. As early as the 14th century a small church was found here, which was gradually enlarged in length and width after the big town -- fires. The proportions of the comparatively small spire and the mark of the roof in it at the back of the organ indicate the original height.
Even before the big church-fire, when it was struck by lightning in 1552, the beauty of this church was enhanced by precious ornaments and stained-glass windows. It was the Gouda brothers Dirck and Wouter Pietersz Crabeth, who, after the fire, made most of this wonderful series of Renaissance window-panes, now forming a precious property for Europe.
Of the twenty chapels of cloisters or charity-houses some are still extant, making the town more attractive. They are: Our-Lady-Tower, St. Barbary-Tower, St. Joseph-Chapel or Lutheran Church, St. Agnes-Chapel, Jerusalem-Chapel, and the Charity-House-Chapel, in which the old archives and the Town-Library are now found.
Gouda has had many difficulties of an economic nature; the decline of its beer-breweries, cloth-trade, pipe-making-, and yarn-spinning-industries, the silting-up of the IJssel, the rise of Rotterdam, the severe strokes of the Spanish-, and the French dominication, succeeded by an impoverishment in the early half of the 19th century, in consequence of which the population of 20.000 inhabitants decreased to almost half of it. Again and again, however, the town has overcome these difficulties.
The proceeds of the toll-duties, obtained at the Mallegatssluis (Fools' Hole-Lock), which was built in 1577 from a strategical point of view and which connected the river with Leyden, Haarlem and Amsterdam, was the float on which the town-finances were kept floating.
Many 18th century houses (Chamber of Commerce, about 1720) and some 17th century buildings (De Moriaan = The Moor), mainly found at the stately Haven, Gouwe and Peat-Market, give proof of the prosperity of the inhabitants at those times. The picturesque Alms-Houses speak of the sense of charitableness in the 17th and 18th centuries.
The institutions: St. Catharine Charity-house, Orphanage, William Vroesenhouse, Bricklayers' Guildhall (ca. 1530) show the style of architecture of our forefathers.
When the chimes of the St. John' steeple (made by Peter Hemony in 1676) make their gay or solemn sounds reverberate over the crowds in the market round the Townhall, over the quiet towncanals, streets and charity-houses, it is a pleasure to roam through the old town and to enjoy the beauty of the larger and smaller old houses, a beauty of its own, which can be found only in our old Dutch Towns.
G. C. HELBERS
In the twelfth century Gouda, as that „Town of The Goude" or „Ter Gouw" is called with a stately latinized name, the fifth and after 1578 the sixth town of Holland, originated from two settlements on the delta of the moor-river „De Gouwe", where it debouched into the river „De Hollandse IJssel" (The Dutch IJssel).
The southwest part of the town was originally an agrarian centre round the manorial Court or farmstead of the noble family "Van de Goude".
A little north of the present-day Tiendewegsbrug (Tenth-road-bridge) was the parochial centre of the settlement „Ouwe Gouwe (Old Gouwe), which, in the 12th century, was removed (probably as a result of the Haven (Harbour) being dug between a branch of the Gouwe and the IJssel) to the north-east „part" of the „town”, which was granted its municipal-rights by Floris V, Count of Holland, in 1272. Only about 70 years later the „,old" and the „new" town were enclosed by one rampart and town- moat.
For centuries Gouda kept its original size and its original shape of a bag contracted on the side of the IJssel. In the 17th and 18th centuries the increase of population found living-, and working-room in the many former cloister-yards and agrarian grounds of the medieval town. Not before the middle of the last century did Gouda begin to extend outside its old ring of bulwarks, during which extension the gardens with their summer-houses outside the ramparts disappeared.
Gouda escaped disasters from sieges, although it some times had a narrow escape. It is true, town-fires caused enormous devastations in 1362 and 1438, during which nearly everything was made level with the ground.
Even the loyalty and the actual assistance of the Gouda „,citizensoldiers" to their lawful Countess of Holland, Jacoba of Bavaria, in the years 1425-'28, deserted at last by everybody, did not result in disaster. On the contrary, thus Gouda was enriched with a precious object, viz. a chalice, princely in a double respect, presented by the Countess Jacoba out of gratitude to the altar of the Archers, consecrated to St. George, in St. John's Cathedral, which irreplaceable piece of art now forms the principal object of the collection in the museum of the „,Catharina Gasthuis" (St. Catharine Charity-House).
Gouda was an important centre of navigation because of its Harbour, the communication between the river IJssel and the Gouwe. At the disposal of the navigators of the coastal-, and ocean-routes there was the St. Olaf-Chapel outside The Rotterdam Gate; those who sailled the inland waters held their mass in the Nood-Gods Chapel standing at the place of the present-day postoffice, its choir being partly over the Harbour. This navigation led to a flourishing rope-walk-business and trade in ship's provisions at Veerstal and Harbour.
As early as the 14th century the Gouda cloth was famous, for which the municipal control-office, the Cloth- or Looy-hall, had been built on the south-side of the Market.
Beer-brewing, however, was the most important branch of industry, promoted by the then very clear canal-water and the reasonable price of the fuel, supplied by the extensive peat-brick fields (peateries) near the town.
The ships conveyed the beer to Flanders and returned with grain, in which commodity a lively trade was also being carried on the Baltic Sea.
Many potteries and brick-kilns also owe their origin to the cutting of peat-bricks and digging of clay from the IJssel (outside the Rotterdam Gate) in the 16th and 17th centuries.
Because of the existance of these potteries, among which some works of glazed earthenware must be mentioned in the 17th century, also the clay-pipe-industry (then home-industry) in this town could more easily come to great prosperity in that same century and in the 18th, because the clay-pipe-makers themselves, with the exception of a few, did not actually bake them.
The clear water promoted the establishment of bleach-works on the Katten-, and Turfsingel, while orchards found a fertile soil on the fields, where the Gouda wood had been cut down (de Korte Akkeren = Short Fields).
As early as the 16th century the making of ropes and yamns, together with the hemp-trade was very important, for which the Krimpener waard supplied the raw material, and the town-sides of the ramparts were used as rope-walks.
The wall-tapestry-industry founded here by Flemish refugees in the latter quarter of the 16th century not be forgotten as an outstanding industry of art. The gobelin-tapestry made by the Gouda tapestry-maker David Ruffelaar in 1642 can still be admired in all its beauty in the Wedding-room of the Townhall. As a market-centre for the whole district Gouda also occupied a prominent position. One has to think only of the „,Gouda" cheese and the municipal control-station, the richly adorned „Weighinghouse" in the Market, rebuilt in 1668 as a dominating, self-contained building after the drawings of the famous architect Peter Post.
By their gifts of cheese to prominent persons the town-council has co-operated in acquiring a world-reputation for this dairy-product.
The weekly-, and annual markets also brought in much money. Even nowadays the former bring many people together round the princely, late Gothic townhall ons Thursdays and Saturdays.
This townhall, seat of municipal government and administration,arose in 1450/51 in the Market, the townhall in the turn of the Gouwe near Keizerstreet, so in the „old" town being no longer used as such. The meathall, before that time in Keizerstreet, was now located „under the toune-hall“. This room, made higher and finer and supported by colums in 1517 became the Burgerhal =Burgher-hall after the reconstruction in 1952.
Round about the middle of the 19th century the seven town-gates and about twenty rampart-towers were demolished. Even the „Steen“, the townprison as early as the 14th century, and The Tiendewegspoort (Tenth-Road-Gateway) were made level to the ground.
But the belt of mirroring moats was retained, the levelled bulwarks along Fluwelen-, and Kattensingel being transformed into a park.
In the „old" town on the „Raam" there stood the Court with St. Jacob Chapel of the Lords „Of The Goude", a noble family who died out in 1305, by which the manor of Gouda „returned" to the Count of Holland, who had conquered this at the expense of the „,Chapter of Oud Munster = Old Minister. (Utrecht). Three years later he conferred this manor to John of Beaumont. After the death of the latter's son-in-law, Guy, Earl of Blois, in 1397, the town was joined for good and all to the County, by which the direct contact of the town-council was established with the County of Holland.
The French Lords of Gouda had their seat at the Castle, strategic ally situated at the east-corner of IJssel and Haven, a castle which no doubt found its origin in a keep at this vulnerable point of the town.
The Dutch Lords of Gouda did not live at the old court. After Gouda had taken the side of the Prince of Orange in 1572, this fortress, now so dangerous for the town itself, was dismantled, except a massive tower, where the archives of Holland were kept, which disappeared in 1808. The so beautifully situated 18th century windmill „De Slot" = (The Castle) was built on the foundations of a castle-tower.
The most magnificent monument of Gouda is St. John's Cathedral. As early as the 14th century a small church was found here, which was gradually enlarged in length and width after the big town -- fires. The proportions of the comparatively small spire and the mark of the roof in it at the back of the organ indicate the original height.
Even before the big church-fire, when it was struck by lightning in 1552, the beauty of this church was enhanced by precious ornaments and stained-glass windows. It was the Gouda brothers Dirck and Wouter Pietersz Crabeth, who, after the fire, made most of this wonderful series of Renaissance window-panes, now forming a precious property for Europe.
Of the twenty chapels of cloisters or charity-houses some are still extant, making the town more attractive. They are: Our-Lady-Tower, St. Barbary-Tower, St. Joseph-Chapel or Lutheran Church, St. Agnes-Chapel, Jerusalem-Chapel, and the Charity-House-Chapel, in which the old archives and the Town-Library are now found.
Gouda has had many difficulties of an economic nature; the decline of its beer-breweries, cloth-trade, pipe-making-, and yarn-spinning-industries, the silting-up of the IJssel, the rise of Rotterdam, the severe strokes of the Spanish-, and the French dominication, succeeded by an impoverishment in the early half of the 19th century, in consequence of which the population of 20.000 inhabitants decreased to almost half of it. Again and again, however, the town has overcome these difficulties.
The proceeds of the toll-duties, obtained at the Mallegatssluis (Fools' Hole-Lock), which was built in 1577 from a strategical point of view and which connected the river with Leyden, Haarlem and Amsterdam, was the float on which the town-finances were kept floating.
Many 18th century houses (Chamber of Commerce, about 1720) and some 17th century buildings (De Moriaan = The Moor), mainly found at the stately Haven, Gouwe and Peat-Market, give proof of the prosperity of the inhabitants at those times. The picturesque Alms-Houses speak of the sense of charitableness in the 17th and 18th centuries.
The institutions: St. Catharine Charity-house, Orphanage, William Vroesenhouse, Bricklayers' Guildhall (ca. 1530) show the style of architecture of our forefathers.
When the chimes of the St. John' steeple (made by Peter Hemony in 1676) make their gay or solemn sounds reverberate over the crowds in the market round the Townhall, over the quiet towncanals, streets and charity-houses, it is a pleasure to roam through the old town and to enjoy the beauty of the larger and smaller old houses, a beauty of its own, which can be found only in our old Dutch Towns.
G. C. HELBERS
Jaar uitgegeven
1954
Hetzelfde als
Uitgever
N.V. Johan Mulder's Uitgevers-mij - Gouda
copyrightNotice
Lage resolutie afbeeldingen opgenomen op de website van de Gouda Tijdmachine met toestemming van de voorzitter van stichting Beheer Erfgoed Leo K. Zeldenrust, deze stichting beheert de auteursrechten op de tekeningen van Leo K. Zeldenrust.
- Collecties
- Artikels en boeken
Commentaar
Er is bij dit item nog geen commentaar toegevoegd. Ben de eerste die bijdraagt aan dit item!