Instantiation

Naam

Regest 0091/758

Datum

10 november 1506

Plaats

Tekst

nl Frederik IV, markgraaf van Baden, bisschop van Utrecht, erkent de echtheid van een reliek, door Jacobus Coelman op 29 september 1506 aan de Collatiebroeders gegeven op aandrang van de minderbroeder Gerardus van Gouda, te weten een gedeelte van een rib van St. Paulus, welke - afkomstig uit Rome - vroeger door een graaf van Nassau aan het Cisterciënserklooster Solismons in het bisdom Luik geschonken was. Tevens verleent hij een aflaat van 40 dagen toties quoties, wanneer men in de kerk van de Collatiebroeders en bij de bedoelde reliek bepaalde gebeden zal doen, of zal bijdragen tot het onderhoud van de kerk of tot versiering van het beeld van St. Paulus, waarin de reliek is geborgen.

Bron

SAMH 0091.17 Algemeen, Cartularium van het Collatiehuis, aangelegd ca. 1469 (vóór 1483), bijgehouden tot 25 mei 1528; met aantekeningen, meest van financiële aard, tot ca. 1 november 1543. <ZR>In dat jaar begon Hendrik van Arnhem de kroniek op te stellen, die het laatste gedeelte van het handschrift uitmaakt. Verschillende oorkonden zijn met dezelfde hand geschreven. Achtte A.H.L. Hensen deze overwegeningen niet voldoende om te beslissen, dat wij hier met een autograaf van de genoemde rector van het Collatiehuis te doen hebben (zie zijn inleiding voor de uitgave van de kroniek in Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap, XX, p.3), voortgaand onderzoek doet deze aarzeling overwinnen. In jongere registers (o.a. inv.nr. 53, fol.5) wordt telkens verwezen naar het "Magnum registrum scriptum manu domini Henrici Aernhem, rectoris huius domus". Vergelijking van de aanhalingen brengt dan tot de conclusie, dat hiermede het onderhavige cartularium bedoeld moet zijn. Ook de notitie op fol. 30 van het cartularium, waar van Geertruud, echtgenote van Henricus van den Hage, die blijkens inv.nr. 53, fol. 5, in 1493 stierf, als van een nog levende persoon wordt uitgesproken, wijst er op, dat het handschrift van vroeger dan het begin van 16e eeuw moet dateren, waarop het door Dalm. van Heel (Catalogus van de handschriften, berustende in de Goudse Librye, p. 28) ten onrechte was gesteld. Een andere vraag is, of sommige oorkonden niet reeds vóór 1483 - het jaar, waarin de schrijver zijn kroniek begon - in het cartularium zijn geboekt. Hendrik van Arnhem aanvaardde zijn rectoraat in 1456: registrering van oorkonden tussen 1456 en 1483 is dus heel goed mogelijk

Bladzijde(n)

9v resp. 14v

Commentaar

nl Publicatie: NAKG 7 (1847), p. 157-159
nl Onder de afschriften staat, dat het klooster een gelijkluidende akte had van Adrianus van Appeltern, suffragaan- bisschop van Utrecht. Het bedoelde beeld van St. Paulus is aanwezig in museum Het Catharinagasthuis te Gouda; over het lot van de relieken: zie Walvis II, p. 145; NAKG 7 (1847), p. 167. De minderbroeder Gerardus van Gouda is hoogstwaarschijnlijk dezelfde als Gerrit van der Goude, schrijver van het boekje "Dit is die beduydenisse der missen"; zie over hem: Dalm. van Heel, De Minderbroeders te Gouda I, p. 34 en 72-76

Commentaar

Er is bij dit item nog geen commentaar toegevoegd. Ben de eerste die bijdraagt aan dit item!

Ik stem ermee in dat mijn bijdragen beschikbaar wordt gemaakt onder een CC BY-SA licentie.