-
Looierspoort de leerlooiers die in deze buurt hun bedrijf uitoefenden. Leerlooien is een werkwijze om van de huid van dieren leer te maken voor kleding, schoeisel of andere toepassingen. Een categorie Goudse leerlooiers die een goede naam had waren de zeemlederwerkers. Zij gebruikten schapenleer. Omstreeks 1490 voeren er wekelijks vier schepen met gelooide huiden uit Gouda naar de markten in Bergen op Zoom en Antwerpen. Het hoogtepunt van de Goudse zeemledermakers lag in de vijftiende eeuw, wat ook blijkt uit het belangrijke aandeel dat zeemwerkers hadden in de financiering van het Goudse stadhuis halverwege die eeuw.
-
Minderbroederssteeg
het in 1418 in Gouda gestichte klooster van de Minderbroeders, het eerste mannenklooster binnen de stadsmuren. Dit klooster lag van 1418 tot 1572 aan het einde van de Spieringstraat en het zuidelijke deel van de Groeneweg, nu de Tuinstraat. Aan de zuidzijde werd het kloosterterrein begrensd door de noordelijke slotgracht van het kasteel. Het klooster bood onderdak aan gemiddeld twintig broeders. Toen Gouda in 1572 overging naar de prins van Oranje vertrokken de monniken naar hun klooster in Leuven. In 1576 werd het kloostercomplex gesloopt. Het lege kloostererf werd voor allerlei doeleinden in percelen verhuurd of verkocht.
-
Nieuwe Zak
-
Nobelstraat
Pieter Pietersz. Nobel, een Goudse lakenfabrikant uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.
-
Nonnenwater
het nonnenklooster Sinte Marie aan de Hoge Gouwe, dat in 1428 aan de westzijde van de Gouwe werd gevestigd en ook wel het klooster van de ‘Nonnen op de Gouwe’ werd genoemd. Naast het vervullen van hun religieuze verplichtingen hielden de nonnen zich bezig met het weven van linnen en het kopiëren van boeken. Het klooster, waar gemiddeld 40 nonnen woonden, groeide uit tot het rijkste vrouwenklooster van Gouda. Na 1572 werd het klooster ontmanteld. In 1579 kregen de leprozen de beschikking over het achterste deel van het kloostercomplex. De kloosterkapel werd in 1580 verkocht (maar mocht niet worden afgebroken). Tussen 1580 en 1586 werden ook de panden langs de Gouwe verkocht. Op het overige grondgebied van het klooster ontwikkelde zich een industriële bedrijvigheid door de vestiging van tapijtweverijen, een pottenbakkerij, een pijpmakerij, een stadsvolderij, een zeilmakerij, een kleimolen en een kleine scheepswerf. De westzijde van het Nonnenwater was later het vertrekpunt van de beurtschippers naar Rotterdam en heette daardoor het Rotterdamsche Veer.
-
Olieslagerssteegje de olieslagers die daar hun bedrijf uitoefenden. In een olieslagerij wordt lijnzaad geplet om er (lijn-)olie uit te winnen.
-
Oranjehofje
het gelijknamige opschrift op de toegangspoort van het hofje langs de Raam. Een gedenksteen op de poort vermeldt dat de eerste steen werd gelegd op 18 juni 1887, maar het hofje is vermoedelijk ouder. De naam Oranjehofje komt als oude straatnaam voor in het Adresboek van 1909.
-
Paradijspoortje
-
Patersteeg
de mannelijke bewoners van de kloosters die in deze omgeving stonden. Dat waren het Paulusconvent of Collatiehuis (1425 - 1572, tegenwoordig het blok streekarchief /Jeruzalemkapel/Raoul Wallenbergplantsoen) en het Cellebroedersklooster (1395 - 1566, tegenwoordig Huize Groeneweg) voor mannen en het Catharinaklooster (1423 - 1579, tegenwoordig de Casimirschool en de Koepoort) en het Margarethaklooster (1386 - 1572, tegenwoordig de openbare bibliotheek) voor vrouwen.
-
Punt
het in 1570 op last van Willem van Oranje aangelegde bastion van deze naam. Het bastion lag ten oosten van het kasteel (dat in 1577 werd afgebroken) en had de vorm van een driehoek, waarvan de punt naar de dijkzijde was gekeerd. In het begin van de zeventiende eeuw werd het bastion uitgebreid en versterkt. De straataanleg ter plaatse is tot stand gekomen na de sloop van de vestingwerken in het begin van de negentiende eeuw. Omdat de weg onder andere de ontsluiting is van de molen 't Slot, loopt het zuidelijke gedeelte omhoog naar de moleningang.
-
Regenboog
-
Regulierenhof
het Regulierenklooster dat ongeveer op deze plaats aan de Raam heeft gestaan. Aanvankelijk stond hier vanaf 1476 het Birgittenklooster. In 1549 werd het Regulierenklooster in Stein door een brand onherstelbaar beschadigd. Mede vanwege de toenemende onveiligheid op het platteland besloot men om zich binnen de stadsmuren te vestigen. Een nieuw onderkomen werd gevonden in het Birgittenklooster, dat in 1551 door de Birgitten aan de Regulieren werd overgedragen. De vervallen gebouwen aan de Raam zijn weer bewoonbaar gemaakt en voor een nieuwe kapel werden gebrandschilderde glazen gemaakt. Nadat Gouda zich in 1572 aan de zijde van Willem van Oranje schaarde werd het Regulierenklooster gesloopt. De glazen zijn op bevel van het stadsbestuur naar de Sint-Janskerk gebracht, waar ze sinds 1934 een plaats hebben in de Van der Vormkapel.
-
Ruijterslob
-
Sint Anthoniestraat
de Sint-Anthoniekapel en het Sint-Anthoniegasthuis. Deze stonden aan de Kleiweg op het terrein tussen de Sint Anthoniestraat en de Sint Antheunisbrug. De kapel werd mogelijk vóór 1367 gesticht; in 1577 werden kapel en gasthuis afgebroken. De kapel was gewijd aan Anthonius van Egypte, Anthonius de Grote of Anthonius de Kluizenaar, de eerste monnik die vele volgelingen kreeg en daarom bekend staat als de vader van het kloosterleven. Hij was onder andere de patroonheilige van de varkenshouders en -hoeders. De Antonieten, leden van de naar hem vernoemde verpleegorde, mochten hun varkens vrij door de stad laten rondlopen om met de opbrengst ervan het gasthuis te kunnen financieren. Op 17 januari, de naamdag van Sint Anthonius, werd varkensvlees verdeeld onder de armen.
-
Sint Jacobserf
-
Sluipwijkskade
-
Speldenmakerssteeg
het speldenmakersbedrijf, dat in Gouda werd uitgeoefend en door het stadsbestuur werd beschermd. Goudse spelden werden tot ver over de grenzen geëxporteerd, tot aan Portugal en Spanje toe. Elke speldenmaker had een eigen merk, dat hij met zijn naam afdrukte op de papieren wikkels waarin de spelden werden verpakt. Op die verpakking stond ook het stadswapen en de naam ‘Gouda’ met daaromheen een doornenkroon. Spelden moesten per 1000 stuks een vast gewicht hebben, dat door beëdigde keurmeesters werd gecontroleerd. Het Goudse speldenmakersgilde is opgericht in 1613. Over de omvang van dit gilde, dat ook vrouwelijke leden had, is niets bekend. Het gilde heeft niet lang bestaan: in 1656 was het speldenmaken verlopen en verdween het gilde.
-
Stijntje Gijsberserf
-
Stoofsteeg
de naam houdt vermoedelijk verband met de aanwezigheid van zogenaamde stoven of badstoven, openbare badhuizen, die in de middeleeuwen in bepaalde straten waren geconcentreerd. Deze stoven boden namelijk mede gelegenheid tot prostitutie en overspel en stonden daarom onder toezicht van het stadsbestuur; hetzij om de prostitutie te regelen, hetzij om haar tegen te gaan. Zo verleende Utrecht vergunning voor badstoven uitsluitend voor mannen of vrouwen, mocht in Den Briel de houder van een badstoof niet meer dan drie jonge vrouwen in dienst hebben, en was het in Dordrecht voor prostituees verboden om badstoven te betreden.
-
Strooensteeg