Archeologische rapporten Gouda

Collectie

Objecten

Geavanceerd zoeken
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2073732100

    Tijdens dit onderzoek met behulp van boringen en proefsleuven is geprobeerd het onderzoeksgebied<br>beter archeologisch te waarderen. Enkel in de eerste proefsleuf werd mogelijks een huisplaats<br>aangetroffen. Deze kunnen we dateren in de 17de eeuw. In de andere proefsleuven werden heel wat<br>kuilen en sloten aangetroffen die kunnen gelinkt worden met veenontginning. Op basis van het<br>vondstenmateriaal gaan we er van uit dat deze gedempt zijn aan het einde van de 18de eeuw of het<br>begin van de 19de eeuw, Waarschijnlijk kunnen we dit in relatie brengen met het inpolderen in 1839.<br>Het booronderzoek maakte duidelijk dat langs de Oude Tiendeweg erg veel gedempte kuilen, sloten en<br>ongetwijfeld ook huisplaatsen liggen. Helaas is een booronderzoek geen goede methode om de exacte<br>ligging van mogelijke vindplaatsen te bepalen. Opvallend is dat geen middeleeuwse vondsten werden<br>gedaan. Het gros van de vondsten situeert zich in de 17de en 18de eeuw.<br>De waardestelling, zoals voorgeschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 2.2)<br>gebeurt op drie niveaus: belevingswaarde, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit. De eerste is niet<br>van toepassing omdat de vindplaats niet bovengronds zichtbaar is. Immers, de huidige Tiendeweg stemt<br>slechts gedeeltelijk overeen met het tracé van de oude weg. Alleen de laatste twee niveaus (fysieke<br>kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit) zijn op deze vindplaats van toepassing. De fysieke kwaliteit van de<br>vindplaats is gebaseerd op haar conservering en gaafheid. De conservering geeft aan in hoeverre de<br>resten behouden zijn, de gaafheid in hoeverre de vindplaats nog compleet is. De beoordeling is voor<br>zowel gaafheid als conservering: drie punten voor hoge, twee punten voor middelhoge en één punt voor<br>lage kwaliteit.<br>De vindplaats is ruimtelijk matig bewaard gebleven en kan dus worden beschouwd als zijnde van<br>middelhoge kwaliteit. Het deel met sporen is van onvoldoende omvang om van een representatief<br>deel van een nederzetting te spreken. De conservering van de grondsporen is matig. Het aardewerk dat<br>verzameld is tijdens het aanleggen van de sporenvlakken is weinig verweerd en gefragmenteerd. De<br>waardering van beide fysieke kwaliteitscriteria is in totaal 5 punten. Dit is een score die bovengemiddeld<br>is en die haar het predikaat ‘ behoudenswaardig’ oplevert. Ook op inhoudelijke kwaliteit, uitgedrukt in<br>waarden voor zeldzaamheid, informatie en ensemble, wordt de vindplaats beoordeeld met hetzelfde<br>puntensysteem De totale score voor de inhoudelijke kwaliteit is 4 en de waardering van de vindplaats op<br>basis van deze criteria is dan ook middelmatig. Bij deze beoordeling willen we onmiddellijk een<br>kanttekening maken: aangezien veenontginningsgebieden aan aandachtspunt vormen voor het bevoegd<br>gezag leek het ons beter hieromtrent zijn advies omtrent zeldzaamheid en informatiewaarde in te<br>winnen. Bij dit alles moet de kanttekening worden gemaakt dat deze waardestelling, door het tekort aan<br>archeologische informatie, weinig relevant is. Eventueel vervolgonderzoek moet meer gegevens over<br>vindplaatsen (huisplattegronden, erven,…) opleveren. Dan pas kan de site ten volle gewaardeerd<br>worden.<br>Advies<br>In het PvE werd uitdrukkelijk gevraagd aanbevelingen te doen voor eventueel vervolgonderzoek.<br>De archeologische potentie op dit terrein situeert zich vooral op de verdwenen huisplaatsen. Pas<br>wanneer één of meerdere van deze erven worden aangesneden in een proefsleuvenonderzoek kan<br>de archeologische waarde van het hele terrein bepaald worden. Gebleken is dat booronderzoek in<br>dit onderzoeksgebied niet nuttig is om op grote schaal . Op zoek gaan naar huisplaatsen in dit<br>vergraven, opgehoogd en ingeklonken gebied is zoeken naar een naald in een hooiberg. Het lijkt ons<br>nuttig om het onderzoekstraject dat tot nu toe gevolgd werd, een gecombineerde studie van het oude<br>kaartmateriaal en de AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland), met aansluitend een gericht<br>proefsleuvenonderzoek, te vervolgen. Nu de ligging van de Tiendeweg vrij exact bekend is, kan op<br>historische kaarten een selectie gemaakt worden van huisplaatsen en erven. Na een vergelijking met de<br>AHN kan in het plangebied door middel van gerichte, kleine proefsleuven waarderend onderzoek<br>verricht worden. Op basis van deze waardestelling kan eventueel definitief onderzoek volgen. We<br><br> adviseren om bij een eventueel vervolgonderzoek niet het onderzoek toe te spitsen op het eventuele erf<br>op vindplaats 1. Het lijkt ons dat langs de Oude Tiendeweg grotere en dus meer interessante<br>huisplaatsen te vinden zijn.<br>
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2073879100

    De conclusies uit het verkennend onderzoek kunnen worden bevestigd. Vindplaats 1 en 3 zijn grote<br>gebieden, waarbinnen verspreid plekken met houtskool voorkomen. De grootste hoeveelheden<br>houtskool bevinden zich langs dieper gelegen delen van de Gouderak-stroomgordel, de restgeulen.<br>Vindplaats 2 is een gebiedje waarbinnen op een kleiner oppervlak een grote concentratie houtskool<br>wordt aangetroffen, ook in een restgeultje. Indicatoren die kunnen wijzen op een antropogene<br>oorsprong van de houtskoolconcentraties zijn niet aangetroffen. De archeologische waarde van de<br>houtskoolconcentraties kon dus nog niet worden vastgesteld. Hiervoor zal aanvullend onderzoek<br>moeten plaatsvinden.<br>In overleg met het bevoegd gezag zal worden bepaald hoe het vervolgonderzoek er uit komt te zien.<br>Meer boringen uitvoeren bij vindplaatsen1 en 3 om ‘de omvang’ te bepalen lijkt niet nodig. Gezien het<br>verspreide karakter van de houtskoolplekken binnen deze vindplaatsen is met de nu uitgevoerde<br>booronderzoeken een voldoende nauwkeurig beeld van de houtskoolconcentraties verkregen. Bij<br>vindplaats 2 zou op het terrein van Provincialeweg 38 (de boerderij die buiten de huidige<br>onderzoekslocatie ligt) kunnen worden geboord om te zien of deze houtskoolconcentratie daar<br>doorloopt.<br>Allereerst dient nog bepaald te worden of de houtskoolconcentraties van natuurlijke oorsprong zijn of<br>door mensen veroorzaakt. Micromorfologisch onderzoek en onderzoek van de reeds opgeboorde<br>houtskoolfragmenten lijkt daarbij het meest voor de hand te liggen. Pollenonderzoek en botanisch<br>onderzoek zullen gezien het karakter van de vindplaatsen, vermoedelijk zeer tijdelijke jachtkampjes,<br>weinig informatie leveren over de vraag óf dit archeologische vindplaatsen zijn. Wel kan er een zeer<br>duidelijk beeld worden verkregen van de natuurlijke omgeving van de (mogelijke) vindplaatsen.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2073902100

    Helaas kan nog met weinig zekerheid een uitspraak worden gedaan over de aanwezigheid van<br>archeologische waarden in deelgebied 3, ‘het overige deel van Westergouwe’. In deelgebied 3a en 3b<br>zijn de eilandjes die op de kadastrale kaart van 1832 staan getekend, nog wel in het terrein aanwezig.<br>Binnen het testgebied zijn er echter geen archeologische vindplaatsen op aangetroffen. In deelgebied 3c<br>zijn minieme sporen houtskool aangetroffen in de restgeulen van de afzettingen van Calais, een paar<br>fragmentjes bot en fosfaat. Deze vondsten zijn echter zo miniem dat niet met zekerheid kan worden<br>gezegd of deze sporen op een antropogene invloed duiden.<br>Aanbevelingen<br>In overleg met het bevoegd gezag zal worden bepaald hoe het vervolgonderzoek er uit komt te zien. De<br>overige eilandjes in Westergouwe kunnen (per eilandje) met een beperkt aantal boringen worden<br>onderzocht op bodemopbouw en eventuele mogelijkheden voor archeologisch gebruik. Dit kan het<br>beste worden uitgevoerd in de winterperiode, zodat ook oppervlaktevondsten<br>zichtbaar zijn. Voor de Calais geulen lijkt vooralsnog botanisch en/of pollenonderzoek de aangewezen<br>methode om te bepalen of zich een archeologische vindplaats in het gebied bevindt.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2075003100

    Het veldwerk is dankzij de goede samenwerking en communicatie tussen ontwikkelaar, bouw, milieu en<br>archeoloog vlot verlopen. Het proefproject op plangebied A geeft een goed beeld van de te verwachten<br>archeologische waarden en de te volgen strategie op de rest van het onderzoeksterrein. De meeste<br>structuren boven het vastgestelde archeologisch peil van 1,00 –NAP zijn te dateren in de 19e eeuw en in<br>mindere mate 18e en 20e eeuw. De meerderheid van de funderingen kon op kadastrale kaarten worden<br>teruggevonden. De grote ruimte met tegelwand aan de Raam is duidelijk ouder. De typologie van de<br>wandtegels suggereren een datering in de eerste helft van de 17e eeuw. Het vloerniveau van deze<br>ruimte zit al op 0,80m −NAP en wordt daarom door de bouwwerkzaamheden bedreigd. Omdat op dit<br>niveau uitsluitend sporen van de 17e-eeuwse bewoning teruggevonden zijn, kan worden aangenomen<br>dat in zone A de bouwactiviteit in latere periodes de 17e-eeuwse bewoning langs de Raam en de<br>Kandeelsteeg voor een deel vernietigd heeft.<br>Het feit dat 17e-eeuwse structuren reeds op een diepte van 0,80m −NAP zijn aangetroffen, toont aan<br>dat in zone A ten opzichte van het archeologische peil van 1,00m−NAP voor elke bewoningsfase lokaal<br>aanzienlijke verschillen in diepte kunnen bestaan. De aard en het belang van de 17e-eeuwse sporen<br>maakt een aanpassing van de strategie noodzakelijk. Het documenteren vereist een meer gedetailleerde<br>aanpak en derhalve meer tijd. Soortgelijke situaties zijn denkbaar langs de hele Raam en de<br>Vlamingstraat, de voormalige Messenmakerssteeg en de oostelijke zijde van de Kandeelsteeg.<br>Ondanks het feit dat slechts de eerste 50 cm -MV vergraven worden, levert het onderzoek op zone A<br>een grote hoeveelheid vondstmateriaal uit verschillende puinpakketten<br>op. Dit materiaal bestaat grotendeels uit aardewerk, gerelateerd aan de Goudse pijpenindustrie. Dit<br>materiaal is door zijn kwaliteit en kwantiteit uitermate geschikt voor gespecialiseerd kunsthistorisch<br>onderzoek. Ditzelfde geldt voor de wandtegels die op enkele muren zijn aangetroffen.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2086085100

    Naar aanleiding van de geplande aanleg van een nieuwe riolering met 16 pompputten langs de<br>Gouderaksedijk te Gouda, heeft ArcheoMedia BV, in opdracht van gemeente Gouda, een<br>bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek verricht.<br>Uit het onderzoek is gebleken dat:<br>- in de bodemopbouw een driedeling in het gebied kan worden gemaakt:<br>• In het westelijk deel is een dun kleipakket afgezet op veen.<br>• In het oostelijk deel is een dikker kleipakket (geul- of oeverafzetting) afgezet op het veen.<br>• in het buitendijkse deel is veelal opgehoogd tot het niveau van de dijk (ca. 1,5 tot 3 m<br>ophogingspakket);<br>- de bewoningsgeschiedenis van de oevers van de Hollandsche IJssel mogelijk teruggaat tot in de<br>Romeinse tijd;<br>- de ontginning van de Krimpenerwaard, waarbinnen de onderzoekslocatie gelegen is, plaatsvond<br>van de 11e tot 13e eeuw;<br>- uit de projectie van de kaart van Jacob van Deventer en de kadastrale kaart van 1832 op de huidige<br>topografie, redelijk tot zeer nauwkeurig de ligging van oude bebouwing en infrastructuur in kaart<br>kan worden gebracht;<br>- er bij het booronderzoek op verschillende plaatsen archeologische indicatoren aangetroffen zijn in<br>de boringen, met een datering van ca. 12e tot 19e eeuw.<br>Op grond van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat:<br>- vier pompputten archeologisch opgegraven dienen te worden;<br>- het uitgraven van vijf pompputten archeologisch begeleid dient te worden;<br>- archeologische begeleiding bij het graven van een aantal delen van het riooltracé wordt<br>aangeraden.<br>De resultaten van het bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek zijn, na enige<br>aanpassingen in de door ons gedane aanbevelingen, door het bevoegd gezag reeds verwerkt in een<br>Programma van Eisen voor vervolgonderzoek (Dütting en Vos, 2004). Hierin wordt uitgegaan van het<br>archeologisch opgraven van zes pompputten en twee tracédelen van de aan te leggen riolering.<br>Eveneens dient het graven van twee tracédelen archeologisch begeleid te worden.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2089788100

    Dit onderzoek is gekoppeld met 2137900100 en 2193848100.<br>Dit onderzoek van Burnier is niet verder gekomen dan een evaluatierapport.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2090864100

    Historische bronnen geven aan dat ten behoeve van de ontginning van het gebied rond 1350 de<br>Turfsingel werd aangelegd en dat in 1376 het Goudse bos werd gerooid. Van deze ontginningsfase zijn<br>echter geen sporen aangetroffen. Dit vanwege het feit dat het onderzoek niet dieper mocht reiken dan<br>tot de onderzijde van de bouwkuip, ca. 4,0 m –NAP, waardoor de oudste bewoningsfasen en de<br>ongestoorde bodem niet bereikt zijn.<br>De oudste tijdens het onderzoek aangesneden sporen, fase 1, omvatte twee ophogingspakketten en<br>enkele kuilen, die als plantenbedden geïnterpreteerd zijn. Het tot deze fase behorende vondstmateriaal<br>laat geen nauwkeurige datering toe, maar historisch kaartmateriaal geeft aan dat het onderzoeksgebied<br>rond 1576 in gebruik was als moestuin of tuinderij. Een datering van fase 1 in de 16e eeuw lijkt dan ook<br>aannemelijk.<br>In de 17e eeuw, fase 2, vonden er ook voor het eerst relatief grootschalige bouwactiviteiten plaats langs<br>de Turfsingel. In totaal zijn de resten aangetroffen van vijf huizen, die van elkaar gescheiden werden<br>door een steeg of ossendrop. De huizen hebben een gemiddelde breedte van 8 m. De diepte kon alleen<br>bij huis 1 vastgesteld worden en bedroeg maar 10 m. Bij de andere huizen bevond de achtergevel zich<br>buiten de putgrenzen.<br>Op basis van het historische kaartmateriaal lijkt de eerste bebouwing al in 1612 (Visscher, C.J.plattegrond van Gouda) aanwezig te zijn. Gerekend vanaf de Moordrechtse Verlaat staan er dan drie<br>panden naast elkaar, overeenkomstig met de ligging van pand 3,4 en 5. Vervolgens ligt er een pand op<br>enige afstand, mogelijk op de locatie van pand 1. Dit zou betekenen dat pand 2 pas later hiertussen<br>gezet is, waardoor een min of meer gesloten gevel rij ontstond. Op basis van alleen de<br>opgravingsgegevens kan deze interpretatie echter niet bewezen worden.<br>In fase 3 ondergingen de panden 2,3 en 5 een inpandige verbouwing, waarbij bij de panden 2 en 3 een<br>gang werd aangelegd en bij pand 3 een extra ruimte middels de aanleg van een tussenmuur. Deze<br>verbouwingsfase laat zich slecht dateren omdat er weinig vondstmateriaal is aangetroffen dat met<br>zekerheid aan deze fase toegeschreven kan worden. Gezien de datering van de volgende fase is het<br>evenwel waarschijnlijk dat de verbouwingen aan het eind van de 17e eeuw of in de eerste helft van de<br>18e eeuw plaatsgevonden hebben.<br>In fase 4 werden alle panden afgebroken en is er een egalisatiepakket op het terrein aangebracht. Een<br>schervenlaag met veel fragmenten van Nederrijns borden ligt aan de basis van dit pakket. Verder zijn<br>verspreid over het terrein concentraties met pijpmateriaal aangetroffen. Op basis van aanwezige<br>merken is deze pijpenstort in ieder geval voor een deel afkomstig van de werkplaats van de familie<br>Danens. Zowel op basis van het Nederrijns materiaal als de goudse pijpen is het egalisatiepakket in de<br>tweede helft van de 18e eeuw aangebracht.<br>Tussen 1800-1832, fase 5, werden op de onderzoekslocaties vervolgens nieuwe panden aangelegd. Deze<br>bewoningsfase was als gevolg van recente bouwwerkzaamheden, waarbij op grote delen van het terrein<br>de bovenste niveaus zwaar verstoord waren, evenwel slecht geconserveerd. Uiteindelijk zijn dan ook<br>slechts de resten van drie panden, die tot deze fase gerekend kunnen worden, aangetroffen. Het gaat<br>daarbij om een aantal poeren in pand 3, de voorgevel van pand 4 en de voor- en zijgevels van pand 5.<br>Opvallend is dat pand 5 in vergelijking met voorafgaande fasen in deze fase in noordelijke richting<br>vergtoot is. Achter de panden bevond zich in deze fase verder een sloot. Deze is ook op de kadastrale<br>kaarten van 1812 weergegeven. Op basis van het erin aangetroffen vondstmateriaal is deze gelijktijdig<br>met de sluiskom in 1935 dichtgegooid. Tijdens het archeologisch onderzoek zijn geen muurresten uit de<br>beginfase van de sluis ‘de Moordrechtse Verlaat’ aangetroffen. Wel zijn enkele muurresten<br>aangetroffen, die op basis van het erin toegepaste formaat baksteen uit de 19e eeuw dateren en tot het<br><br> laatste gebruik van de sluis, fase 6, gerekend moet worden. De positie en uitleg van de aangetroffen<br>muren komt overeen met de afbeelding van de sluis op de kadasterkaart van 1832. In 1935 werd de sluis<br>vervolgens (gedeeltelijk) afgebroken en gedempt.<br>Sporen van de meest recente bebouwing, die gesloopt is voor de aanvang van het archeologisch<br>onderzoek zijn, op de heipalen ervan na niet aangetroffen.<br>
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2091090100

    Op basis van de voorgaande geologische, archeologische en historische gegevens kan de archeologische<br>verwachting voor de Spoorzone worden opgesteld. De verwachting voor prehistorische of Romeinse<br>vondsten en bewoningssporen is laag, vanwege de ligging in het veengebied, dat slechts zeer sporadisch<br>bewoond zal zijn geweest. De hoogste kans hierop is langs de oevers van het veenriviertje, dat mogelijk<br>door het gebied heeft gelopen. Vanaf de ontginning van het gebied in de 11e of 12e eeuw is de<br>archeologische verwachting op te delen in drie perioden. In afbeelding 21 is de archeologisch<br>verwachting voor de late middeleeuwen tot circa 1570 gecombineerd. Het minst zekere beeld bestaat<br>van de prestedelijke periode. Hiervoor geldt de verwachting dat de oudste bebouwing langs de<br>voormalige Kleiweg heeft gelegen, of wellicht ook langs de oevers van het hypothetische veenriviertje.<br>In afbeelding 21 is dit schematisch aangegeven met het bruine symbool. Hiermee wordt bedoeld dat er<br>ergens langs deze lijn 1 of wellicht 2 plaatsen zijn, waar een boerderij uit de ontginningsperiode is<br>gelegen, dit hoeft echter niet op de plek van de ellips te zijn. Op grond van de kaart van Van Deventer<br>kan met redelijk grote zekerheid worden aangenomen dat de bebouwing aan het einde van de 16e eeuw<br>langs de Kleiweg geconcentreerd was. In afbeelding 21 is dit aangegeven met het groene symbool.<br>Hiervan is de ligging met veel grotere nauwkeurigheid bekend dan van de mogelijke boerderijen uit de<br>ontginningperiode. Verwacht mag worden dat behalve bewoningsresten van boerderijen ook resten van<br>ambachtelijke activiteiten bewaard zijn gebleven, die te maken hebben met de ligging net buiten de<br>stad Gouda. Omstreeks 1570 is vermoedelijk alle bebouwing buiten de stadspoorten van Gouda<br>gesloopt, waarna er pas na enige jaren weer bebouwing is teruggekeerd. De bebouwing bestond<br>vermoedelijk eerst uit blekerijen en andere bedrijfjes. In de 18e en 19e eeuw is deze bebouwing gevolgd<br>door tuinhuizen en woonhuizen. Het deel ten noorden van de spoorlijn is tot in de 20e eeuw landelijk<br>gebied gebleven, met enkele boerderijen. Op de kadastrale kaart van 1832 is de toenmalige bebouwing<br>zeer nauwkeurig vastgelegd (zie afbeelding 12).<br><br> 3.2 Aanbevelingen Inventariserend veldonderzoek met grondboringen kan aantonen of er inderdaad<br>archeologische resten bewaard zijn gebleven en of deze resten behoudenswaardig zijn. Het oppervlak<br>van de beide delen van de onderzoekslocatie tezamen bedraagt circa 4,5 ha. De landelijke richtlijnen<br>voor archeologisch booronderzoek gaan uit van het uitvoeren van tien boringen per hectare, hetgeen<br>zou betekenen dat 45 boringen moeten worden uitgevoerd om de archeologische waarde te bepalen.<br>Gezien de hoge bebouwingsgraad van het gebied en de verstoring van een aantal delen van de locatie<br>hoeven naar verwachting slechts circa 20-25 boringen te worden uitgevoerd om voldoende inzicht te<br>krijgen in de archeologische waarden van het gebied. Op grond van de resultaten van het<br>booronderzoek kunnen ook uitspraken worden gedaan over de verstoringsdiepte, aan de hand waarvan<br>te nemen vervolgstappen, zoals archeologische begeleiding of opgraving van bepaalde delen die<br>verstoord worden, gefundeerd genomen kunnen worden. Ook is het van belang om zo spoedig mogelijk<br>inzicht te krijgen in de toekomstige ontwikkelingen (bebouwingsgrenzen) van het gebied zodat het<br>vervolgonderzoek daarop kan worden afgestemd. Bij het inventariserend veldonderzoek dient met<br>name aandacht te worden besteed aan de mogelijke loop van het veenriviertje en aan de oudste<br>bewoningssporen, omdat daarvan met behulp van het bureauonderzoek geen exacte ligging kon<br>worden bepaald. Van de latere bebouwing is wel met vrij grote nauwkeurigheid bepaald waar die heeft<br>gelegen. Voor een groot deel is deze later overbouwd, met name door de bebouwing langs de<br>Spoorstraat. Boringen vlak achter deze huizen kunnen vermoedelijk wel bepalen wat de diepte is<br>waarop deze archeologische resten zich onder de huizen bevinden. Op grond van de bodemopbouw en<br>eventuele dateerbare archeologische indicatoren kan wellicht ook worden bepaald waar de oudste<br>bebouwing heeft gelegen. Het archeologisch beleid van de gemeente Gouda is er op gericht<br>archeologische resten in situ te behouden. Bij ontwikkeling van bouwplannen verdient de strook<br>bebouwing langs de Spoorstraat speciale aandacht. Onafhankelijk van de resultaten van inventariserend<br>veldonderzoek, kan op grond van de resultaten van het bureauonderzoek al worden voorzien dat met<br>name onder de huidige bebouwing langs de Spoorstraat resten bewaard zijn gebleven van<br>middeleeuwse bebouwing. Op deze plaats dient rekening te worden gehouden met inpassing van de<br>archeologische resten of kosten van archeologisch onderzoek.<br>
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2098640100

    Aanleiding voor dit verkennende archeologische bureauonderzoek is het plan om langs de<br>Karnemelksloot in Gouda in november 2005 een ca. 200 m lang stuk van de huidige kademuur te<br>vervangen. Het betreft het deel dat ligt tussen de huisnummers 60 en 106. De nieuwe kademuur zal<br>op dezelfde plek komen als de huidige muur. In opdracht van Wacom Civiel Technisch<br>Ingenieursbureau uit Gouda heeft archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf in<br>september 2005 het bureauonderzoek verkennende fase uitgevoerd aan de Karnemelksloot in<br>Gouda.<br>Het onderzoeksgebied ligt in een veengebied dat vóór de 11e eeuw ontgonnen is. Het<br>onderzoeksgebied grensde aan een kwelkade dat in gebruik was als weg. In ca. 1579 werd de<br>Karnemelksloot gegraven en vanaf toen grensde het gebied aan water. Aan het begin van de 17e<br>eeuw waren de kaden van de Karnemelksloot waarschijnlijk al van steen en werden net als de weg<br>erlangs geregeld onderhouden. De oevers/kaden van Karnemelksloot hebben in het<br>onderzoeksgebied vermoedelijk altijd op dezelfde plaats gelegen, zeker vanaf begin 19e eeuw.<br>Bebouwing stond op enige afstand van het water, en dus buiten het onderzoeksgebied. De kans op<br>het aantreffen van gebouwresten is dan ook gering. Wel kunnen resten van kadeconstructies, oude<br>en met puin verharde wegniveaus en ophogingslagen verwacht worden. De bovenste ophogingslaag<br>bestaat uit zand en is gevormd in de 19e en 20e eeuw. Het heeft een dikte van ca. 1 m en is<br>archeologisch niet interessant. Aan de kade is in 1929 een strook van ca. 0,9 m tot plaatselijk 1,3 m<br>verstoord geraakt. Archeologisch vervolgonderzoek moet zich dan ook richten op het deel onder de<br>19e- en 20eeeuwse zandlaag en buiten de verstoring uit 1929. Voor die delen wordt archeologische<br>begeleiding van de ontgravingen voorgesteld vanaf het verwijderen van de huidige bestrating.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2098698100

    In november 2005 heeft ArcheoMedia BV, in opdracht van bouwbedrijf Groenen BV, een<br>bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek verricht aan de Voorwillenseweg 157a te<br>Gouda. Het karterend booronderzoek is uitgevoerd op 21 oktober en 10 november 2005. Het onderzoek<br>vond plaats op advies van de Gemeente Gouda. De aanleiding tot het onderzoek binnen het plangebied<br>is sloop en nieuwbouw op een deel van de onderzoekslocatie.<br>Op basis van het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat op<br>de onderzoekslocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Vanwege bebouwing na 1965 kan de<br>grond onder de loods archeologisch gezien als verstoord worden beschouwd. Verder is op het terrein in<br>het verleden circa 1 meter puin opgebracht. Het booronderzoek heeft ook voor de diepere, niet<br>verstoorde veenlagen geen archeologische indicatoren opgeleverd. De voorgenomen sloop- en<br>bouwactiviteiten verstoren derhalve geen archeologische waarden.<br>De resultaten van het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek geven geen aanleiding<br>tot aanpassingen in de voorgenomen plannen voor het bouwen van een viertal nieuwe woningen op de<br>onderzoekslocatie. Archeologisch vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2103061100

    Naar aanleiding van de sloop en nieuwbouw van een aantal woonhuizen aan de Rozendaal te Gouda<br>heeft ArcheoMedia BV, in opdracht van Grachtstaete Gouda Ontwikkeling BV, een bureauonderzoek<br>verricht.<br>Op basis van het bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat:<br>- de onderzoekslocatie op de Archeologische Basiskaart Gouda deel uitmaakt van een hoogwaardige<br>locatie, de Goudse binnenstad;<br>- het onderzoeksterrein tenminste vanaf circa 1350 lag binnen de stad Gouda, zodat vanaf die tijd<br>stedelijke bewoningssporen zijn te verwachten;<br>- ook niet kan worden uitgesloten dat er oudere bewoningssporen, uit de ontginningsperiode (11e/12e<br>eeuw) bewaard zijn gebleven. In de ruimere omgeving zijn ook vondsten uit de Romeinse tijd bekend;<br>- de panden bewoond zijn geweest door een grote variatie aan met name ambachtslieden, die dankzij<br>het archiefwerk van dr. J.C. Matthijs gekend zijn;<br>- daar er geen kelders worden aangelegd of andere diepe verstoringen optreden de archeologische<br>resten grotendeels in de bodem bewaard kunnen blijven;<br>- een archeologisch vervolgonderzoek wel noodzakelijk wordt geacht. Hoe dit er exact uit dient te zien,<br>is afhankelijk van de mate van verstoring die uit de definitieve bouwplannen volgt.<br>Aanbevolen wordt dat:<br>- sloop van de huidige bebouwing eerst plaatsvindt tot aan het maaiveld;<br>- nog exact dient te worden vastgesteld wat de verstoring is die door de definitieve bouwplannen plaats<br>zal vinden. Hierbij dient met name te worden gekeken naar het peil van de aan te leggen bouwput;<br>- delen die niet bewaard blijven door een archeologische opgraving dienen te worden vastgelegd;<br>- het aantal heipalen dient te worden beperkt tot een minimum;<br>- voor het vastleggen van het diepere bodemarchief, dat verstoord wordt door heipalen, deze palen<br>archeologisch voorgeboord dienen te worden, dan wel het opgeboorde materiaal van het terrein<br>(bijvoorbeeld uit milieuboringen of materiaal dat omhoogkomt bij het voorboren van schroefpalen)<br>onderzocht dient te worden door een archeoloog.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2104211100

    In de periode december 2005 tot januari 2006 heeft ArcheoMedia BV, in opdracht van VOF Elzenhof en<br>Elzenhof BV proefsleuven gegraven en een archeologische opgraving verricht op het terrein van<br>Camping Elzenhof te Gouda, gelegen tussen de Stoofkade en de Broekweg te Gouda. Op het<br>campingterrein worden nieuwe recreatiewoningen gebouwd. Ter plaatse van de voormalige boerderij<br>Stoofkade 9 verrijzen twee woonhuizen. Voorafgaand aan het huidige onderzoek is het terrein in kaart<br>gebracht door middel van een verkennend archeologisch onderzoek, bestaande uit een<br>bureauonderzoek en karterend booronderzoek.<br>Resultaten bureauonderzoek en karterend booronderzoek<br>Op grond van het bureauonderzoek werd aannemelijk dat zich op de onderzoeklocatie een van<br>oorsprong laat 15e- of 16e-eeuwse molen heeft bevonden en dat hier in de 17e eeuw een boerderij<br>werd gebouwd. De boerderij aan de Stoofkade 9, die kort voorafgaand aan het onderzoek werd<br>gesloopt, is de opvolger van deze 17e-eeuwse boerderij. Geadviseerd werd om op de plaats van de<br>gesloopte boerderij een proefsleuf aan te leggen en op drie plaatsen op het campingterrein, waar in de<br>boringen archeologische indicatoren waren aangetroffen, een Archeologische Begeleiding uit te voeren.<br>In overleg met bevoegde overheid en de opdrachtgever werd besloten om, in plaats van de<br>Archeologische Begeleiding, voorafgaand aan de werkzaamheden een drietal proefsleuven uit te voeren.<br>Resultaten proefsleuven<br>• Werkput 1: de proefsleuf ter plaatse van de boerderij Stoofkade 9.<br>Aangetroffen zijn sporen (funderingen en vloeren) van een 17e tot 19e-eeuwse boerderij, de voorlopers<br>van de pas afgebroken boerderij Stoofkade 9. Er zijn tenminste twee fasen te onderscheiden in het<br>stalgedeelte, bestaand uit een vloerniveau en twee funderingsfasen. Het erf en de (stal)vloer zijn<br>meerdere keren opgehoogd met een kleilaag, waardoor uiteindelijk een dik pakket ophogingslagen is<br>ontstaan. Het woongedeelte is rond 1900 vernieuwd, waarbij de nieuwe fundering diep door de oudere<br>lagen heen is ingegraven. Mogelijk was er een keldertje, dat later is opgevuld met zand. Dit woonhuis<br>staat onder een kleine hoek met de (oudere) stal. Van de verwachte molen werden nog geen sporen<br>aangetoond. Alleen uit de ligging van de slootvulling, die in een boring is aangetroffen, kon wellicht<br>worden opgemaakt dat het perceel oorspronkelijk kleiner was geweest, met een sloot eromheen.<br>Na het onderzoek in werkput 1 diende nog steeds onderzocht te worden of er op deze locatie een<br>15e-eeuwse molen heeft gestaan. Gezien de grote diepte waarop de sporen zich bevinden, het hoge<br>grondwaterpeil en de beperkte ruimte op het volledig door water omgeven perceel, was duidelijk dat<br>een volledige opgraving technisch ingewikkeld en erg kostbaar zou worden. In overleg met de bevoegde<br>overheid en de opdrachtgever is, rekening houdend met deze beperkingen, besloten om de proefsleuf<br>aan de noordzijde van werkput 1 uit te breiden, waarna het zuidelijke deel van de verbrede proefsleuf<br>verdiept zou kunnen worden. In deze werkput dienden, naast de eventueel aan te treffen resten van de<br>molen ook de funderingen van de 17eeeuwse boerderij nader onderzocht te worden.<br>• Werkput 2, 3 en 4. Drie proefsleuven ter plaatse van het voormalige campingterrein. In alle drie de<br>proefsleuven zijn direct onder de bouwvoor (vergraven in de campingperiode), sporen van een<br>akkerlaag aangetroffen. In de akkerlaag werden vondsten aangetroffen waarvan de oudste dateren uit<br>circa de 15e/16e eeuw en een enkel fragment aardewerk uit de 14e eeuw. Het overgrote deel van de<br>vondsten dateert uit de 17e en 18e eeuw. De vondsten bestaan vermoedelijk uit stadsafval, dat ter<br>bemesting op de akkers is gebracht. In werkput 4 werd op drie plaatsen verdiept, om de natuurlijke<br>bodemopbouw te bestuderen. Vastgesteld is dat zich hier een kleirug bevond, die mogelijk is ontstaan<br>als een zijtakje van de rivier de Gouwe of Piclede.<br><br> Resultaten opgraving<br>Het archeologisch onderzoek aan de Stoofkade in Gouda op het terrein van de voormalige camping<br>Elzenhof heeft de resten aangetoond van een deel van een 15e of 16e-eeuwse molenwerf met onder<br>andere resten van de watergang van de molen. De molen zelf is niet opgegraven, de archeologische<br>resten daarvan zijn vermoedelijk nog onder de uitgevoerde nieuwbouw aanwezig.<br>Op grond van historisch bronnenmateriaal zou de molen uit 1491 kunnen dateren, het jaar waarin<br>langs de Gouwe een tweetal molens werd gebouwd. Er zijn weinig vondsten die een exacte<br>datering mogelijk maken. De vondsten in de watergang zijn niet nauwkeuriger te dateren dan 15e17e eeuw of 16e-17e eeuw. In de ophoging van de molenwerf werden enkele scherven 15e/16eeeuws<br>aardewerk aangetroffen. De bakstenen waarmee de muur langs de watergang van de molen zijn<br>gebouwd hebben als afmetingen 18x9x4,5 cm, waarmee deze muur eerder in de 16e eeuw, dan aan het<br>(einde van) de 15e eeuw lijkt te dateren. Op het diepste niveau, onder de muur langs de watergang,<br>bevond zich echter nog een houten constructie (S68), die wordt geïnterpreteerd als een uitstekend deel<br>van de houten bodem van de watergang. Wellicht heeft deze houten constructie onderdeel uitgemaakt<br>van een oudere houten fase. Op de locatie van de molen, waarvan de voormalige boezem te herkennen<br>is op de kaarten van Schieland (1611) en Rijnland (1615) wordt later, op de kaart van Rijnland (1647),<br>een boerderij afgebeeld. Van deze boerderij zijn in de opgraving delen van de noordoostelijke hoek een<br>aantal structuren op het erf achter de boerderij opgegraven. De vondsten, die verspreid over de<br>ophogingslagen op het erf van de boerderij zijn gedaan, ondersteunen de datering van de bouw van de<br>boerderij in de eerste helft van de 17e eeuw. Zowel de metaalvondsten (in het bijzonder munten) als de<br>aardewerkvondsten leiden tot een zelfde conclusie. De oudste dateerbare munt is uit 1616-1620. Een<br>fragment van een Werra schotel is in het eerst decennium van de 17e eeuw gemaakt, maar is wellicht<br>pas een aantal jaren later afgedankt. De vondst van een grote hoeveelheid schoeisel in de<br>funderingssleuf van de stal, die aan het einde van de 16e eeuw of het begin van de 17e eeuw wordt<br>gedateerd, wijst ook op een datering vroeg in de 17e eeuw. Op het erf stond in de 17e eeuw een<br>losstaande stal. Het grote aantal ophogingslagen in deze stal de vondst van een 18e-eeuwse mestgoot<br>toont aan dat de stal langere tijd op dezelfde plaats in gebruik is gebleven. Verder zijn op het erf ook<br>sporen aangetroffen van zware palen en liggend houtwerk, die mogelijk deel uit hebben gemaakt van<br>een hooiberg en een houten goot en beerbak. Vóór 1832 zijn de losstaande stal en de andere structuren<br>op het erf vervangen door een grote stal, die aan de boerderij was vast gebouwd. Deze situatie, die op<br>de vroegste kadastrale kaart staat opgetekend, bleef bestaan tot kort voor de opgraving, toen de<br>boerderij en stal werden gesloopt.<br>
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2106820100

    Het Raoul Wallenbergplantsoen is gelegen op een archeologisch gezien zeer belangrijke plaats in Gouda.<br>In de pre- en vroegstedelijke periode (11e-13e eeuw) maakte de onderzoekslocatie deel uit van de Hof<br>van de heren Van der Goude. Op de Archeologische Basiskaart Gouda is het gehele complex van Motte<br>(op de Molenwerf), Hof (deel Jeruzalemstraat en Spieringstraat) en heerlijke kapel (St. Janskerk)<br>opgenomen als Hoogwaardige locatie met bijzondere waarde, potentieel archeologisch monument. Ook<br>van voor en na deze periode zullen archeologische resten aanwezig zijn. Vanwege de ligging op een<br>kleirug langs de Gouwe is er een (kleine) kans op archeologische resten uit vroege middeleeuwen en de<br>Romeinse tijd. Nadat de Hof van de Heren van der Goude is vervallen aan de graaf van Holland, wordt<br>hij in de loop der tijd bebouwd met stedelijke bebouwing langs de op de Hof aangelegde Hofstraat (nu<br>Spieringstraat en Jeruzalemstraat). Vanaf 1425 ontstaat op het meest noordelijke perceel van de<br>onderzoekslocatie het Collatiehuis, dat uitgroeit tot het latere Paulusconvent. In dit kloostercomplex,<br>dat ten tijde van de Reformatie precies de grenzen van de onderzoekslocatie beslaat, zijn onder andere<br>de Jeruzalemkapel en de Pauluskapel opgenomen. Na de Reformatie zijn de voormalige<br>kloostergebouwen nog lange tijd in gebruik gebleven, met verschillende functies. Zo werd het grootste<br>gedeelte van het klooster in gebruik genomen als Heilige-Geest weeshuis. De Pauluskapel werd de<br>gemeentelijke looihal. Later volgden onder andere een kostschool en invulling van de Pauluskapel als<br>Kazernegebouw. Nadat in 1884 bijna de helft van de kloostergebouwen werd gesloopt voor de bouw<br>van de Klaas de Vriesschool, volgde in 1943 de sloop van de rest van de kloostergebouwen. Alleen de<br>Jeruzalemkapel bleef gespaard van de sloop. De bodem zal, getuige onder andere de opgraving in de<br>Patersteeg, gaafbewaarde en inhoudelijk bijzondere archeologische resten uit de verschillende perioden<br>bevatten. Over de ligging van resten uit de kloosterperiode (onder andere kelders, funderingen en<br>begravingen) zijn we, op grond van historische bronnen en de opmeting voorafgaand aan de sloop, goed<br>geïnformeerd. Met name over de ligging en exacte omvang van archeologische resten uit de<br>allervroegste stedelijke en prestedelijke periode is veel minder bekend.<br>Aanbevelingen<br>Behoud in situ, met zo min mogelijk verstoring van de archeologische waarden, is hetgeen waar bij de<br>uitvoering van de bouwplannen naar gestreefd dient te worden. In hoeverre er daadwerkelijk sprake is<br>van verstoring van de archeologische waarden is nog niet bekend, daar de exacte bouwplannen nog niet<br>bekend zijn. Afhankelijk van de definitieve bouwplannen dienen de delen die verstoord dreigen te<br>worden, opgegraven te worden. Om een juiste opgravingsstrategie te bepalen verdient het aanbeveling<br>om voorafgaand aan een opgraving een beperkt booronderzoek en eventueel een<br>proefsleuvenonderzoek uit te voeren.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2109826100

    Op basis van de resultaten van onderzoek kunnen de onderzoeksvragen als volgt worden beantwoord:<br>1 Wat is de kwaliteit van de vindplaats, gelet op de criteria gaafheid, conservering, zeldzaamheid,<br>informatiewaarde en ensemblewaarde?<br>Door de hoge grondwaterstand, het gebruik van heipalen in plaats van diepe funderingen (betreft vooral<br>plateelfabriek) en het continu ophogen van de bouwvoor door inklinking van het veen is de gaafheid en<br>conservering van de sporen en vondsten goed te noemen. Uit historisch kaartmateriaal, opgenomen<br>in Kok (1996), Denslagen (2001, p. 259) en Emmens et al. (2002), blijkt dat de Koningshoflocatie vanaf de<br>eerste helft van de 14e eeuw bij de stad getrokken is. Dit blijkt ook uit het aangetroffen vondstmateriaal<br>waarvan het oudste materiaal uit de tweede helft van de 13e eeuw dateert. Gezien het feit dat er zoveel<br>vondsten en sporen aangetroffen zijn in wat toch deels een buitengebied genoemd kan worden is de<br>zeldzaamheid en informatiewaarde hoog.<br>2 In hoeverre kloppen de verwachtingen van het eerder uitgevoerde cultuurhistorische onderzoek van<br>BAAC met de aangetroffen archeologische waarden?<br>Op deze vraag is slechts beperkt antwoord te geven. Dit komt vooral doordat er smalle sleuven zijn<br>aangelegd die niet altijd reikten tot op/in de natuurlijke bodem. De sloopbegeleidingen gaven veel<br>informatie, vooral door het grote oppervlak van de werkputten, maar door de geringe diepte van het<br>vlak konden weinig vondsten geborgen worden. Hierdoor kunnen op vragen zoals<br>de exacte datering van de ontginning en mogelijke houtbouw geen antwoord gegeven worden. De<br>archeologische vraagstelling over de aanwezigheid van een stadsmuur kan positief beantwoord worden.<br>Het leek erop dat hier na afbraak een wal bovenop aangebracht was (s8, wp40), maar deze bleek 18een<br>19e-eeuws materiaal te bevatten. Het aangetroffen materiaal op de Koningshoflocatie behoorde vooral<br>toe aan bewoners van de lage en middelbare klasse, al kwam het merendeel van het aangetroffen<br>materiaal voor rekening van pottenbakkers- en pijpfabricage-afval.<br>3 In welke periode of periodes heeft bewoning of gebruik van de locatie plaatsgevonden?<br>De eerste aangetroffen bewoning dateert rond de eerste helft van de 17e eeuw in de Kandeelsteeg<br>2m−NAP (onderkant) en eind 16e eeuw in de Messenmakerssteeg op een diepte van 1,8m−NAP<br>(bovenkant fundering), vroegere bewoning is mogelijk op een dieper niveau dan de rioolsleuven zijn<br>aangelegd. 4 Hoeveel bewoningsniveaus zijn in de rioleringssleuven te onderscheiden? Er zijn in totaal<br>drie bewoningsniveaus te onderscheiden in de Messenmakerssteeg en in de Kandeelsteeg vier. In de<br>overige sleuven zijn twee bewoningsniveaus te onderscheiden, waarbij het veelal gaat om 19e- en<br>20eeeuwse bebouwing. Het Archeologisch Peil is net afdoende om de 18e- en 19e-eeuwse bebouwing<br>bloot te leggen, oudere fases zijn vooral (bij deze begeleidingen) op een dieper niveau te vinden. Op<br>locaties waar geen verstoringen plaatsgevonden hebben kunnen resten uit de periode Late<br>Middeleeuwen – ca. 1750 zich ook net onder het Archeologisch Peil bevinden. Wat opvalt aan de<br>bewoningsniveaus is dat de 20e-eeuwse bebouwing ondiep gefundeerd is, sterk vertrapte funderingen<br>hebben en op planken (veelal met paaltjes daaronder) rustten. Ook is bij de bebouwing uit het begin van<br>de 20e eeuw gebruik gemaakt van al aanwezige muurwerken als fundering.<br>5 Is het mogelijk deze niveaus nader te dateren?<br>Aan de hand van historisch kaartmateriaal in combinatie met de ophogingslagen tussen bebouwingen is<br>de meeste bebouwing goed te dateren. De bebouwingsfases zijn als volgt te dateren: Late<br>Middeleeuwen – ca. 1750, de periode tussen 1750 – 1900 en de 20e eeuw. Per niveau ten opzichte van<br>het NAP word dit lastiger; grofweg kunnen de bodemlagen als volgt worden gedateerd: 1300 – 1600 op<br>2,3m−NAP, 1600 – 1750 op 1,7m−NAP en 1750 – 1900 op 1,3m−NAP.<br>6 Is het mogelijk om een uitspraak te doen over de (huishoudelijke of industriële) activiteiten die hier<br>plaatsvonden?<br><br> Er is pijpmateriaal aangetroffen dat mogelijk te relateren is aan bebouwing op het achterterrein van De<br>Vest, maar in de meeste gevallen gaat het om arbeiderswoningen aan de Messenmakerssteeg en het<br>Jonkershofje. De bebouwing aan de Kandeelsteeg heeft waarschijnlijk wel een min of meer industrieel<br>karakter gehad. Verder zijn er natuurlijk nog de molen ‘De Korenbloem’ en de broodfabriek ‘Ons<br>voordeel’ en plateelfabriek ‘Zuid Holland’. Ook is er pijpmateriaal en materiaal voor de productie van<br>kleipijpen aangetroffen. Het betreft afval van een pottenbakkerij en pijpenfabriek die zich in de 19e<br>eeuw op het terrein bevond. Uit de kadastrale minuut van 1811-1832 blijkt dat deze was gelokaliseerd<br>bezit was van Johannes Koot. Vanaf ca. 1840 kwam de pottenbakkerij in het bezit van de familie Jonker,<br>onder de naam ‘Het Hert’. Er zijn indicatoren voor smidsen op de Koningshoflocatie gevonden. Het gaat<br>bij deze indicatoren vooral om smeedmateriaal, met name sintels. Het is niet duidelijk of er voor 1900<br>smederijen op de Koningshoflocatie aanwezig waren. Het is wel bekend dat vanaf 1620 de Heer<br>Aerdensteeg weer Messenmakerssteeg heette. In het begin van de 20e eeuw woonde op de<br>Messenmakerssteeg nr. 14 (1905 tot 1906) en nr. 3 (1900-1901) een smid.<br>7 Is het mogelijk een uitspraak te doen over percelering en eventuele veranderingen<br>hierin in de loop van de tijd?<br>Er zijn veel perceelsafbakeningen in de vorm van zijltjes en palenrijen aangetroffen, maar door de smalle<br>werkputten en te grote afstanden tussen deze putten is het moeilijk om hierop een gedegen antwoord<br>te geven. Wel lijkt het dat de percelering in de 18e en 19e eeuw een stuk kleinschaliger was dan voor die<br>tijd, gezien de hoeveelheden sporen uit de betreffende periodes.<br>8 Zijn er op de locatie (sporen van) beerputten?<br>Beerputten zijn niet aangetroffen.<br>9 Is het mogelijk een uitspraak te doen over de specifieke bewoner(s) en/of gebruiker(s) van de locatie,<br>gekoppeld aan de bewoningsniveaus?<br>In sommige gevallen is dit zeer zeker mogelijk, met name in het geval van het Jonkershofje, dat<br>maximaal 50 jaar bewoond was. In combinatie met de ‘Adressenboeken Gouda 1850 – 1884 Raam,<br>Messenmakerssteeg en Jonkershofje jaren terug in de tijd’, waarin het beroep en de jaartallen dat een<br>familie op een bepaalde locatie heeft gewoond vermeld staan. Hieruit blijkt dat het overgrote deel van<br>de bewoners bestond uit loonarbeiders, waarbij het vooral pijpenmakers, sjouwermannen,<br>pottenbakkers, werkmannen en fabrieksarbeiders lijkt te betreffen.<br>10 Is het mogelijk om op basis van het vondstmateriaal of anderszins een indicatie te geven van de<br>sociale klasse waartoe de bewoner(s) en/of gebruiker(s) behoorde(n)?<br>De bewoning aan de Messenmakerssteeg en het Jonkershofje is als een soort sociale woningbouw<br>opgezet, maar ook in de Kandeelsteeg aan de Raam, de Verloren Kost en de Vest was de samenstelling<br>van de beroepsbevolking hetzelfde als in de sociale woningbouw. Dit hield in dat hier vooral<br>laaggeschoolde arbeiders woonden. Onder de honderden personen met hun beroepen<br>die in de ‘Adressenboeken Gouda 1850 – 1884’ staan, bevinden zich geen dokters, advocaten of leraren.<br>11 Zijn er eventuele aanbevelingen voor nader onderzoek op deze locatie voor<br>de (verre) toekomst mogelijk?<br>De locatie is rijk aan archeologie, maar moeilijk interpreteerbaar bij smalle sleuven. De bebouwing aan<br>en vlak achter de Raam en de Verloren Kost zijn locaties die extra aandacht verdienen, met name ook de<br>diepere niveaus, die dan wel goed ontwaterd moeten worden. Het mogelijk vrijstaande gebouw in<br>werkput 25 op de locatie van de voormalige Messenmakerssteeg en de molen De Korenbloem met de<br>bijgebouwen zullen ook prioriteit moeten krijgen.<br><br><br> 12 Is het op basis van de ervaringen met deze locatie mogelijk aanbevelingen te doen voor onderzoek op<br>gelijksoortige locaties elders in de binnenstad van Gouda?<br>De faseringen zijn niet diepte-gebonden. Bebouwingssporen uit de 18e en 19e eeuw kunnen<br>bijvoorbeeld worden aangetroffen op een diepte van 1,8m−NAP in werkput 28 in de buurt van de Vest;<br>17e- en 18e-eeuwse sporen zijn in werkput 19 nabij de Raam (greppel) op 1,6m−NAP aangetroffen. Door<br>de goede conservering kunnen oude sporen als recent aangezien worden.<br>Voor de doorsteek van het Koningshofterrein onder de Vest door naar de Turfsingel is een nieuw PvE<br>opgesteld. In dit PvE zijn extra onderzoeksvragen geformuleerd, die ook weer op basis van de resultaten<br>van het onderzoek kunnen worden beantwoord:<br>13 Wat is de ligging van (de diverse fasen van) de verdedigingswerken?<br>Er is in werkput 40 vermoedelijk een deel van de vulling van de binnenvest-gracht aangetroffen tezamen<br>met een latere bebouwingsfase van de stadsmuur. De vermoedelijke stadsmuur van 4,5-steens breedte<br>is aangetroffen ter hoogte van de zuidkant van de Vest, zoals aangegeven op de kadasterkaart<br>uit 1830, dit is 7 m van de huidige kademuur van de Turfsingel. De mogelijke vulling van de<br>binnenvestgracht is aangetroffen op ongeveer 18 m van de huidige kademuur van de Turfsingel. Dit is<br>ongeveer 5 m ten noorden van de huidige Vest. Op de Raam is in werkput 36 een deel van de<br>grachtvulling van de in de 14e eeuw gegraven vestinggracht aangetroffen. Deze gracht bevond zich 2 m<br>van de 19e-eeuwse kademuur, ongeveer 7 m ten noorden van de bebouwing aan de Raam.<br>14 Wat is de aard en omvang van de (resten van de) verdedigingswerken?<br>Het gaat om muurwerk (s10) van 4,5 steens, 90 cm dik muurwerk (baksteenmaat 18×8×4 cm) dat is<br>aangetroffen op een diepte van 1,73m−NAP over een lengte van 1 m. De vermoedelijke stadsgracht is in<br>het profiel p1 en p2 aangetroffen als spoor 905. Het gaat om een slibachtige humeuze vulling die<br>waargenomen is op een diepte van 1,5m−NAP tot op een diepte van 2,8m−NAP waar het in het<br>aangelegde vlak verdween. Op de Raam zijn vullingen met een verstoorde context gevonden van de<br>vestinggracht. Het gaat om de zuidelijke zijde van de vestinggracht, die over een breedte van 4 m en tot<br>2 m diep gedocumenteerd is.<br>15 Zijn hierin meerdere fasen herkenbaar? Zo ja, op welke wijze zijn deze zichtbaar? Verandert het<br>karakter en/of de omvang van de werken? In hoeverre sluiten de bevindingen aan bij hetgeen uit<br>bronnen en van historisch kaartmateriaal bekend is?<br>De vermoedelijke stadsmuur is oppervlakkig blootgelegd waardoor alleen de laatste fase zichtbaar was;<br>de ouderdom kan aan de hand van de bakstenen gedateerd worden op de eerste helft van de 17e eeuw.<br>De grachtvulling is een dempingslaag uit de periode tussen 1744 en 1830. De vulling van de<br>vestinggracht aan de Raam bestaat uit een verstoorde context waarvan de oudste vullingen uit 14e tot<br>17e eeuw stammen (S2 en S3). De vullingen S9 en S10 zullen in dezelfde periode dateren. Vermoedelijk<br>in de 20e eeuw is deze dichtgestort (S12 en S11).<br>16 Welke uitspraken kunnen op grond van bouwwijze en gebruikt materiaal worden gedaan, met name<br>in vergelijking met bouwmateriaal en bouwwijze van het klooster en de ambachtshuizen? Denk hierbij<br>met name aan baksteen/ kloostermop/formaten/kwaliteit en keuze van het bouwmateriaal?<br>De datering en het gebruikte materiaal komen niet overeen met de bouwwijze van het klooster en<br>ambachtshuizen, de legwijze van de stadsmuur is in stapel -of strekkenverband of mogelijk een<br>koppenverband.<br>17 Welke uitspraken zijn er te doen over de benutting van de ruimte aangrenzend<br>aan de verdedigingswerken (is er sprake van bebouwing/bewoning tegen de stadsmuren aan bijv.; zijn er<br>aanwijzingen voor een lijnbaan; etc.)?<br>Deze zijn in de begeleiding niet aangetroffen.<br><br>pagina 3<br><br> 18 Welke uitspraken zijn er te doen over de sloop van de verdedigingswerken?<br>(op welke wijze en tot welke diepte, is bouwmateriaal ter plekke gedumpt; is<br>er sprake van herbruik elders in het onderzoeksgebied bijv.)?<br>Het muurwerk is gesloopt tot op een diepte van 1,73m−NAP in de eerstehelft van de 19e eeuw. Er is niet<br>veel baksteenpuin aangetroffen en het is zeker mogelijk dat het materiaal van de stadsmuur hergebruikt<br>is bij funderingen van de 19e-eeuwse bebouwing van de Koningshoflocatie. Vanaf het<br>begin van de 19e eeuw werd veel gebouwd op de nog onbebouwde delen van de Koningshof.<br>19 Bevinden zich binnen het onderzoeksgebied restanten van een binnenvestgracht? Zo ja, wat is hiervan<br>de ligging, aard en omvang?<br>De mogelijke vulling van de binnenvestgracht is aangetroffen op ongeveer 18 m van de huidige<br>kademuur van de Turfsingel. Dit is ongeveer 5 m ten noorden van de huidige Vest. Op de Raam is in<br>werkput 36 een deel van de grachtvulling van de in de 14e eeuw gegraven vestinggracht aangetroffen.<br>Deze gracht bevond zich 2 m van de 19e-eeuwse kademuur, ongeveer 7 m ten noorden van de<br>bebouwing aan de Raam.<br>20 Welke grachtvullingen zijn in de binnenvestgracht aanwezig en wat is hiervan<br>de aard en datering?<br>Er is in werkput 40 vermoedelijk een deel van ´e´en vulling van de binnenvestgracht aangetroffen met<br>een datering tussen 1744 en 1830; het gaat om een demping. Op de Raam is in werkput 36 een deel van<br>de grachtvulling van de in de 14e eeuw gegraven vestinggracht aangetroffen, verrommeld met 17eeeuws materiaal.<br>21 Zijn in de gracht nog oorspronkelijke vullingen aanwezig, d.w.z. vullingen die dateren uit de periode<br>dat de verdedigingswerken in gebruik waren?<br>In werkput 40 is alleen de zuidzijde van de binnenvestgracht aangetroffen. Het aangetroffen 1,3 m dikke<br>pakket was een dempingslaag uit eind 18e begin 19e eeuw. De oorspronkelijke vullingen zijn niet<br>aangetroffen. In werkput 36 is in de grachtvullingen 17e eeuw aardewerk aangetroffen in<br>combinatie met aardewerk uit de aanlegfase van de vestinggracht in dezelfde<br>sporen.<br>22 Wat is de hoeveelheid, aard, kwaliteit en datering van het vondstmateriaal uit de diverse<br>grachtvullingen?<br>In werkput 36 zijn onder de dempingslaag van de Raam uit 1961 ten zuiden van de kademuur diverse<br>ophogingslagen aangetroffen die allen richting de kademuur omlaag duiken. Het goed geconserveerde,<br>maar fragmentarische aardewerk (20 stuks) afkomstig uit de humeuze sporen 2 en 3 ten zuiden van<br>muur (S7) dateert uit de periode 1350 – 1600. Mogelijk heeft hier de oude vestingracht van de Raam<br>gelopen.<br>23 Welke uitspraken zijn er te doen over het dempen van de binnenvestgracht?<br>Het dempen van de binnenvestgracht heeft mogelijk te maken met het vestigen van industrie¨en op de<br>onderzoekslocatie.<br><br>pagina 4
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2110043100

    Uit de gegevens blijkt dat er al minimaal sinds de 16e eeuw een weg loopt langs de buitenzijde van de<br>Kattensingel (water). Pas sinds het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw is er volop<br>bebouwing aanwezig langs deze weg en wordt de weg ook voor het eerst bestraat. In de 20e eeuw wordt<br>de bestrating meerdere malen vervangen en verbeterd. Ook wordt de kademuur meerdere malen<br>vervangen waarbij de kade veelal ook wordt verbreed. Uit de boringen blijkt dat met name bij de<br>herbestratingen de bodem mogelijk is opgehoogd met zand. Onder het zand komt op veel plaatsen een<br>kleilaag voor die mogelijk van natuurlijke oorsprong is. Of de bovenzijde van de klei echter ook het oude<br>oppervlak is, is niet te bepalen aan de hand van de beschikbare gegevens.<br>Geconcludeerd mag worden dat er onder de ophogingslagen van zand mogelijk nog oude<br>wegoppervlakken en de natuurlijke bodem aanwezig kunnen zijn. Ook mag worden verwacht dat er op<br>een afstand van ongeveer 3 tot 5 m. van de huidige kademuur en op een diepte van ongeveer 1 tot 2 m<br>diepte nog oude beschoeiingen van de singel aanwezig kunnen zijn. In het geval dat de geplande<br>verstoringen dieper reiken dan ongeveer 1 m. en/of op meer dan 3 m. afstand van de kademuur<br>plaatsvinden, wordt aanvullend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven of extra boringen<br>aanbevolen. Dit onderzoek dient zodanig te worden uitgevoerd dat duidelijk wordt of de kleilaag van<br>natuurlijke of antropogene oorsprong is en of de bovenzijde van de kleilaag een oud oppervlak is.<br>Daarnaast kan bij een dergelijk onderzoek worden nagegaan of er nog oude beschoeiingen aanwezig<br>zijn. Voor goedkeuring van dit selectieadvies kan contact opgenomen worden met de<br>gemeentearcheoloog van Gouda, Drs. M. Groenendijk.<br><br>Beantwoording van de onderzoeksvragen<br>1. Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie (geologie, bodemkunde en<br>geomorfologie)? Gouda is ontstaan aan de monding van een veenstroompje (de Gouwe) met de<br>Hollandse IJssel. De Kattensingel (water) is gegraven als aftakking van de Gouwe. In hoofdzaak bestaat<br>de bodem in Gouda uit veen maar zeker langs de Hollandse IJssel en de Gouwe kan er op het veen een<br>laag klei voorkomen dat hier is afgezet ten tijde van overstromingen.<br>2. Zijn er archeologische resten aanwezig op de onderzoekslocatie?<br>Uit het onderzoek blijkt dat er een mogelijkheid is dat er archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Dit<br>is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de kleilaag van natuurlijke oorsprong is en of de<br>bovenzijde van die kleilaag een oud oppervlak is.<br>3. Welke delen van het gebied zijn verstoord en tot op welke diepte?<br>Grote delen van de Kattensingel (weg) zijn verstoord. Met name onder de stoep en langs de kade liggen<br>veel kabels en leidingen. Deze verstoringen reiken waarschijnlijk in veel gevallen tot dieper dan 2 meter.<br>Of op de terreinen waar geen (recente) kabels en leidingen liggen het oorspronkelijke bodemoppervlak<br>ook is verstoord, is onduidelijk. Mogelijk zijn deze terreinen alleen opgehoogd.<br>4. In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?<br>Het plangebied kende vooraf een middelhoge verwachting. Deze verwachting wordt op grond van deze<br>resultaten gehandhaafd omdat er mogelijk nog ongeschonden begraven oppervlakken van het natuurlijke<br>sediment aanwezig zijn met daarop en daarin resten van oude infrastructurele voorziening.<br>5. Welke aanbevelingen kunnen er gegeven worden voor eventueel vervolgonderzoek?<br>In het geval de geplande verstoringen dieper reiken dan ongeveer 1 m. en/of plaatsvinden op meer dan 3<br>m. afstand van de kademuur wordt aanvullend archeologisch onderzoek in de vorm van extra boringen of<br>proefsleuven aanbevolen. Dit onderzoek dient zodanig te worden uitgevoerd dat duidelijk wordt of de<br>kleilaag van natuurlijke of antropogene oorsprong is en of de bovenzijde van de kleilaag een oud loopvlak<br>is. Daarnaast moet bij een dergelijk onderzoek worden nagegaan of er nog oude beschoeiingen<br>aanwezig zijn.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2110068100

  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2110376100

    Op basis van de bekende historische en archeologische gegevens waren voorafgaand aan het onderzoek<br>een aantal specifieke onderzoeksvragen geformuleerd. In het navolgende worden deze vragen, zover<br>mogelijk aan de hand van de verkregen resultaten beantwoord.<br>Archeologische verwachtingen (bewoning): Op basis van de beschikbare historische bronnen, zoals het<br>oude kadaster, diverse historische kaarten en de vondsten die in de nabijheid van de onderzoekslocatie<br>zijn gedaan kan gesteld worden dat op de onderzoekslocatie zeer waarschijnlijk sprake is van de<br>aanwezigheid van archeologische waarden. Reeds in 1394 is er volgend de historische bronnen sprake<br>van een woning aan de Wachtelstraat. Op de oudste historische kaarten daterend uit de periode<br>omstreeks 1560, is in ieder geval sprake van bebouwing aan de Wachtelstraat. Verwacht mag dan ook<br>worden dat aan de Wachtelstraat zeer zeker sprake is van de aanwezigheid van restanten van de 16eeeuwse en jongere bebouwing. Ook kunnen hier resten worden verwacht van het op de kaart van Blaeu<br>Afgebeelde langgerekte gebouw dat doorliep naar de Prins Hendrikstraat. Aan de Prins Hendrikstraat en<br>Westerkade dateert de oudste bebouwing, bestaand uit één of meerdere boerderijen en bijbehorende<br>structuren, vermoedelijk uit het begin van de 17e eeuw. Op de achtererven van de huispercelen mogen,<br>gezien de resultaten van het onderzoek uit 1995, eveneens archeologische resten worden verwacht. Het<br>gaat daarbij dan om mogelijke restanten van het kerkhof behorend bij het Sint Jobskapel. Op basis van<br>kadastergegevens mogen binnen het onderzoeksgebied verder resten verwacht worden van woningen,<br>pakhuizen, erven en een lijnbaan, die uit het einde van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw<br>dateren.<br>Archeologische verwachtingen (gebruik): Op basis van historische gegevens kan gesteld worden dat de<br>onderzoekslocatie in eerste instantie gebruik genomen werd als moestuin of weidegrond voor vee. Aan<br>de Wachtelstraat was evenwel al aan het eind van de 14e eeuw sprake van bebouwing. In de 15e eeuw<br>stond aan de Wachtelstraat en Lazaruskade het Leprozenhuis. Vanaf het eind van de 16e eeuw is het<br>woongebied geweest afwisselend met economische activiteiten, dat duidelijk is door de aanwezigheid<br>van een touwslagerij, pakhuizen, een boomgaard en mogelijk hekelschuren.<br>Langgerekt gebouw: Op een aantal historische kaarten is een langgerekt gebouw zichtbaar. De oudste<br>kaart waarop het gebouw is afgebeeld betreft de kaart van Visscher uit 1612 en de jongste uit de kaart<br>van Guicciardini uit 1685. De exacte functie van het gebouw is onbekend. Historische gegevens wijzen<br>op de mogelijke aanwezigheid van hekelschuren aan de Wachtelstraat en verwacht mag worden dat in<br>dat geval ook sprake was van een lijnbaan in de buurt. In 1832 en vermoedelijk ook eerder, was op de<br>locatie in ieder geval sprake van een lijnbaan.<br>Leprozenhuis en Sint Jobskapel: Historische bronnen geven aan dat de stichting van het Leprozenhuis uit<br>1394 dateert. De eerste vermelding van de kapel dateert uit 1408. In 1489 brandde het Leprozenhuis ad<br>om nog in hetzelfde jaar weer opgebouwd te worden. Het bijbehorende kerkhof bestond in ieder geval<br>al in 1529. In 1574 werd het Leprozenhuis gesloopt vanwege de oorlogsdreiging. Tien jaar later werd op<br>de locatie ervan vervolgens de Stads-herberg gebouwd. Het Leprozenhuis en de kapel, evenals van de<br>later op deze plek gebouwde Stads-herberg bevinden zich vermoedelijk op het terrein van de<br>‘Producent’. De in 1995 op deze locatie uitgevoerde opgraving wijst in deze richting.<br>Kerkhof: In 1940 zijn bij de bouw van de Producent 24 schedels en overige botresten aangetroffen.<br>Aangenomen wordt dat deze onderdeel vormde van het bij het Leprozenhuis en St. Jobskapel<br>behorende kerkhof. Niet uitgesloten kan worden dat een deel van het kerkhof zich tot op de<br>onderzoekslocatie uitstrekt.<br>Stadsherberg: Historische bronnen geven aan dat in 1584 op de locatie van het voormalig Leprozenhuis<br><br> aan de Wachteldstraat de Stads-herberg werd aangelegd. Zeer vermoedelijk bevindt deze locatie zich<br>onder de Producent.<br>Sluiscomplex: De huidige Moordrechtse Verlaat, ten oosten va de onderzoekslocatie en dichtbij de<br>Westerkade, vormde in het verleden de locatie van een laat- of post Middeleeuws sluizencomplex. Aan<br>de Westerkade en een deel van de Prins Hendrikstraat is mogelijk nog sprake van de aanwezigheid van<br>een bijbehorende kademuur.<br>Verstoringen: over de diepte en omvang van eventueel op de onderzoekslocatie uitgevoerde<br>grootschalige bodemverstoringen is niets bekend. Gezien het geringe volume van de op dit moment en<br>op locatie aanwezige woningen, mag worden aangenomen dat er geen grootschalige verstoringen<br>hebben plaatsgevonden.<br>Advies: De exacte ligging van de mogelijk aanwezige archeologische waarden, evenals hun conserverng<br>zijn evenwel nog niet bekend. Geadviseerd wordt daarom om de archeologische verwachting te toetsen<br>door middel van een Inventariserend Veldonderzoek. Allereerst door middel van een booronderzoek en<br>vervolgens door middel van een proefsleuvenonderzoek.<br>
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2114215100

    Samenva ng<br>In opdracht van de Provincie Zuid-Holland is ten behoeve van het tracé van de ‘Zuidwestelijke Randweg’<br>te Gouda en Gouderak, respec evelijk gemeente Gouda en gemeente Ouderkerk, Provincie ZuidHolland in maart 2006 een beknopt bureauonderzoek uitgevoerd, gevold door een karterend<br>veldonderzoek, een waarderend veldonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel<br>van een proefsleuf.<br>Aanleiding voor het onderzoek vormt de voorgenomen aanleg van een nieuwe randweg door de<br>polders ‘Middelblok’ en ‘Veerstalblok’, ten zuid westen van Gouda, waarbij de ondergrond verstoord<br>zal worden. Op zowel de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS), regio Krimpenerwaard<br>en Gouwestreek, als de Indica eve Kaart Archeologie Waarden (IKAW) geldt voor de zone langs de dijk<br>een middelhoge verwach ng en voor de rest van het gebied een lage verwach ng. Op de<br>Archeologische Basiskaart Gouda (ABK) hee de zone langs de Gouderaksedijk een hoge verwach ng<br>en de rest van het gebied een middelhoge verwach ng, voor zover het onderzoeksgebied en de<br>gemeentegrenzen van Gouda ligt.<br>Voor een groot deel van het plangebied is reeds in 2004 een inventariserend onderzoek door middel<br>van een grondboring uitgevoerd (van Dasselaar 2004).<br>Op grond van de resultaten van dit eerder uitgevoerde onderzoek diende één terrein, ter plaatse van<br>een vermoede kreekrug, evenwel nader gewaardeerd te worden (a . 2a en 2 e). Tevens diende enkele<br>loca es, die jdens bovengenoemde vooronderzoek niet toegankelijk waren, alsnog onderzocht te<br>worden doormiddel van een karterend booronderzoek (a . 2a, 2c en 2d) en diende een proefsleuf<br>aangelegd te worden (a . 2a en 2b) op de loca es van vindplaats 2 (Dasselaar 2004).<br>In 2006 is door de Provincie Zuid-Holland de opdracht voor het uitvoeren van bovengenoemde<br>werkzaamheden aan Jacobs & Burnier, archeologisch projectbureau uitbesteed.<br><br>Historisch gebruik en bekende archeologische waarden<br>Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS), regio Krimpenerwaard en Gouwestreek<br>hee de zone langs de dijk een redelijke tot grote kans op het aantreffen van archeologische waarden.<br>Voor de rest van het gebeid geldt een lage verwach ng. De waardering van het onderzoeksgebied op<br>de Indica eve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) komt hiermee overeen. Deze verwach ng is<br>gebaseerd op de in de ondergrond aanwezige oeverwal. Op basis van de in deze zone uitgevoerde<br>onderzoeken is gebleken dat de meest vindplaatsen inderdaad in verband gebracht kunnen worden<br>met de ontginning van het gebied. Op één loca e is echter ook Romeinse scherfmateriaal aangetroffen.<br>Karterend Veldonderzoek<br>Tijdens het karterend veldonderzoek is vanaf 2,16 m – NAP tot 2,83 m – NAP een klei-veenpakket,<br>eenheid 1, aangetroffen. Geologisch gezien is er sprake van het Hollandveen Laagpakket, Nieuwekoop<br>Forma e met inschakeling van komafze ng van de Echteld Forma e . Het materiaal wordt plaatselijk,<br>in de boringen 23 t/m 26 en 32, afgedekt door ster sil g, ma g zandig kleipakket (eenheid 2). Het<br>pakket hee een constante dikte van 0,15 tot 0,25 m en bevat geen vondstmaterialen. Geconstateerd<br>kan worden dat de archeologische verwach ng voor het merendeel van de onderzochte terreinen laag<br>is. Ter plaatse van boring 33 en 34 zouden zich echter resten van de boerderij Ijsseloord en eventuele<br>voorgangers in de ondergrond kunnen bevinden.<br><br> Waarderend Veldonderzoek<br>Ter plaatse van de boringen 065 en 066 (Van Dasselaar 2004), die zijn uitgevoerd op een perceel aan<br>de Gouderakse Tiendweg, werd aanwezigheid van een kreekrug vermoed. Hoewel in beide boringen<br>geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen, hee het gebied, vanwege de guns ge ondergrond<br>en de mogelijk iets hogere ligging, een redelijk hoge archeologische verwach ng. Op basis van de<br>resultaten van het waarderende booronderzoek kan gesteld worden dat de verwach ng dat op de<br>kleirug ter plekke van de geze e boringen een vindplaats aanwezig is laag is. Dit sluit echter niet de<br>aanwezigheid op de rest van de kleurig uit.<br>Inventariserend veldonderzoek door middel van een proefsleuf<br>Ter plaatse van vindplaats 2 zijn jdens een voorgaand inventariserend veldonderzoek door middel van<br>een grondboring op een diepte van 1,05 m tot 1,70m onder het maaiveld baksteen fragmenten en<br>houtskool aangetroffen. Op basis van de op de kaart van Deventer op deze loca e afgebeelde boerderij<br>werd vermoed dat deze archeologische indicatoren hiermee in verband gebracht konden worden<br>(Dasselaar 2004). Tijdens het proefsleuvenonderzoek geen aanwezigheid voor de aanwezigheid van<br>een bebouwing gevonden. Gezien het verloop van de greppels is het ook niet te verwachten dat de<br>bebouwing zich op het niet onderzochte gedeelte van het terrein bevindt. Wel bestaat de mogelijkheid<br>dat de gezochte bebouwing meer in noordwestelijke rich ng, lang de dijk gestaan hee . Dit gedeelte<br>ligt echter buiten het geplande tracé van de randweg.<br>Advies<br>Op basis van de resultaten lijkt het niet noodzakelijk om op het terrein vervolgonderzoek uit te voeren
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2114401100

    Conclusie<br>In het kader vaan de voorgenomen verplaatsing van de sportvelden van VV Donk naar een locatie<br>binnen de Oostpolder te Gouda, is er door Archeomedia een archeologisch bureauonderzoek<br>uitgevoerd. Naar aanleiding van de resultaten van dat onderzoek is er door Synthegra Archeologie bv<br>een karterend veldonderzoek uitgevoerd. In het kader van het veldonderzoek zijn er in totaal 160<br>boringen uitgevoerd tot een diepte van max. 4 m -mv.<br>Op grond van het bureauonderzoek worden er archeologische resten binnen het plangebied verwacht.<br>Voor het gebied en- dan met name langs de Moordechtse Tiendeweg- geldt een middelhoge tot hoge<br>verwachting voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. De resten worden verwacht in<br>de top van het veenpakket en in latere fasen mogelijk op een kunstmatige verhoging.<br>Tijdens het veldonderzoek zijn er in een aantal boringen archeologische indicatoren in de bovenlaag. Er<br>zijn echter geen aanwijzingen aangetroffen voor kunstmatige verhogingen ter plaatse van de boringen<br>met archeologische indicatoren of elders binnen het plangebied. De vondsten ter plaatse van de<br>boringen met archeologische of elders binnen het plangebied. De vondsten zijn aangetroffen in een<br>zogeheten ‘toemaakdek’, dat is ontstaan als gevolg van het bemesten van de veengrond met<br>stadscompost. De aangetroffen vondsten dateren vanaf ca. 14e eeuw tot in ieder geval de 17e eeuw. Ze<br>zijn niet in concentraties aangetroffen, maar steeds is er slechts een enkele scherf aangetroffen, zonder<br>aanwijzingen voor een bewoningslaag. De top van het veenpakket is intact, zodat de vondsten, die zijn<br>aangetroffen geen indicatie vormen voor vindplaatsen in het veen. In dat geval zou er bijvoorbeeld<br>sprake zijn van een verploegde top van het veen, waardoor de vondsten in de bovenliggende laag<br>terecht gekomen zouden kunnen zijn. De vondsten zijn naar alle waarschijnlijkheid van elders afkomstig<br>en zijn binnen het plangebied terecht gekomen samen met de stadscompost.<br>Advies<br>Tijdens het uitgevoerde onderzoek is er geen archeologische vindplaats aangetroffen. Er zijn geen<br>aanwijzingen aangetroffen, dat er binnen het plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Een<br>vervogonderzoek wordt daarmee niet noodzakelijk geacht. Wel wordt er geadviseerd om de zone rond<br>de boringen 10-12 in het geval deze bij de ontwikkeling van het gebied bebouwd of anderszins verstoord<br>dreigt te gaan worden, door middel van een aanvullend onderzoek moet worden onderzocht. Hoewel er<br>in deze zone geen eenduidige aanwijzingen zijn aangetroffen voor een vindplaats, blijft deze zone een<br>verdachte archeologische locatie. Er zijn namelijk wel degelijk archeologische indicatoren aangetroffen<br>op de plek met de hoogste verwachting. Echter alleen door middel van een aanvullend onderzoek kan<br>worden vastgesteld of het hier om een vindplaats gaat of niet. Een dergelijk onderzoek hoeeft echter<br>pas plaats te vinden, indien deze zone bebouwd of verstoord zal gaan worden. Geadviseerd wordt dan<br>deze zone in eerste instantie niet te bebouwen of te verstoren.<br>Dit selectieadvies moet nog worden goedgekeurd door m.
  • Archeologisch rapport Archis3 ID 2114726100

    Aanleiding tot het onderzoek<br>Op verschillende plaatsen in de Goudse binnenstad wordt binnenkort de riolering vernieuwd of<br>aangepast. Daarnaast komen er voorzieningen om de wateroverlast op te vangen. Voor drie<br>locaties (zie afbeelding 1) is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend<br>veldonderzoek met boringen gewenst, omdat de werkzaamheden plaatsvinden in een gebied met<br>een hoge archeologische verwachting. Afhankelijk van de resultaten daarvan kan<br>vervolgonderzoek noodzakelijk blijken.<br>De drie deellocaties zijn:<br>1. een riooltracé van circa 300 m onder de Graaf Florisweg<br>2. een riooltracé in de Geuzenstraat met aansluiting op de Fluwelensingel<br>3. een riooltracé in de Groeneweg met aansluiting op de Fluwelensingel<br>Onderzoek<br>Algemeen kan worden gesteld dat de resultaten sterk variëren van zeer interessant, bijvoorbeeld<br>waar tot op grote diepte in de binnenstad kon worden geboord, tot vrij teleurstellend en nogal<br>inspannend. Dat laatste was het geval op zowel locatie 1, waar met name ophoogzand werd<br>aangeboord, als in de binnenstad, waar af en toe zeer veel puin werd aangetroffen. Bij drie<br>mislukte pogingen om door dit puin heen te boren wordt een boring als mislukt beschouwd (in<br>drie gevallen). Eén van de boringen op de Graaf Florisweg (boring 10) kon niet worden uitgevoerd<br>in verband met de verkeerssituatie. Het doel van de boringen, het doen van een gefundeerde<br>aanbeveling over de nader te volgen stappen, is echter voor alle drie de locaties gehaald.<br>Conclusies<br>Oude straatniveaus op de Graaf Florisweg bevinden zich op een diepte van 1,8 tot mogelijk 2,4<br>m -mv. De aard van deze diepste niveaus waarop de boringen zijn gestuit is niet geheel duidelijk.<br>In boring 003 is onder het ophoogzand een ongestoord bodemprofiel aangetroffen, met daarin<br>onder andere een fragment 13e-15e-eeuws aardewerk.<br>Op locatie 2 en 3 zijn het niet zo zeer de mogelijk oude straatniveau’s die nader onderzoek<br>rechtvaardigen. Op deze locaties zijn geldt een hoge verwachting op het aantreffen van<br>achtereenvolgens: twee kloosterterreinen waar begravingen hebben plaatsgevonden, twee<br>plaatsen waar de voormalige stadsmuur wordt gekruist en in de Geuzenstraat de plaats van een<br>oude kleirug. Ook wordt in de Geuzenstraat op twee plaatsen door een locatie met oude<br>bebouwing gegraven.<br>Aanbevelingen<br>In overleg met dhr. M.J. Groenendijk, gemeentelijk archeoloog, zijn de hieronder opgesomde<br>aanbevelingen opgesteld. De aanbevelingen zijn samengevat in bijlage 1 In zwart zijn delen van<br>het tracé aangegeven die archeologisch opgegraven dienen te worden. Gestippeld zijn delen van<br>het tracé die archeologisch begeleid dienen te worden.<br>Locatie 1: Graaf Florisweg (alleen begeleiden)<br>· De Graaf Florisweg op drie plaatsen i.v.m. natuurlijke bodemopbouw en straatniveau’s;<br>· De hoek Van Henegouwenstraat/ Graaf Florisweg i.v.m. mogelijke oude bebouwing.<br>Locatie 2: Geuzenstraat(deels opgraven, deels begeleiden)<br>Opgraven op de locaties:<br>· Hoek Geuzenstraat/Tiendeweg i.v.m. afgebroken bebouwing langs de Tiendeweg;<br>· Pompput, i.v.m. onderzoek bodemopbouw en erf van bebouwing Tiendeweg;<br>· Parkeerplaats i.v.m. afgebroken bebouwing in de Geuzenstraat;<br><br> · Meest zuidelijke deel van de Geuzenstraat i.v.m. mogelijke begravingen.<br>Archeologisch begeleiden op de locaties:<br>· De voormalige stadsmuur;<br>· De natuurlijke kleirug in de Geuzenstraat<br>Locatie 3: Groeneweg (deels opgraven, deels begeleiden)<br>Opgraven op de locaties:<br>· De pompput in de Kloosterhof van het Cellebroedersklooster;<br>· Het deel van het riooltracé langs de kapel van het Cellebroedersklooster.<br>Archeologisch begeleiden op de locatie:<br>· De voormalige stadsmuur.<br>